Advies HvJ EU over PNR-overeenkomst EU-Canada: niet afsluiten in huidige vorm

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 26 juli 2017 in een advies geoordeeld dat de geplande overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada over de doorgifte van passagiersgegevens niet in haar huidige vorm mag worden afgesloten.

Verschillende bepalingen van de ontwerpovereenkomst beantwoorden naar het oordeel van het Hof niet aan de vereisten die voortvloeien uit de grondrechten van de Unie.

Samenvatting van het advies

De Europese Unie heeft met Canada onderhandeld over een overeenkomst met betrekking tot de doorgifte en de verwerking van gegevens uit het Passenger Name Record (PNR-overeenkomst). Deze overeenkomst is in 2014 ondertekend. Toen de Raad van de Europese Unie aan het Europees Parlement vroeg om deze overeenkomst goed te keuren, heeft het Europees Parlement zich tot het Hof van Justitie EU gewend met de vraag of de voorgenomen overeenkomst verenigbaar is met het recht van de Unie en in het bijzonder met de voorschriften inzake de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens.

In zijn advies van 26 juli 2017 (Advies 1/15) antwoordt het Hof dat de PNR-overeenkomst niet in haar huidige vorm mag worden afgesloten, omdat verschillende bepalingen ervan onverenigbaar zijn met de door de Unie erkende grondrechten.

Het Hof stelt vast dat de voorgenomen overeenkomst inmengingen oplevert in het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens. Vervolgens onderzoekt het Hof of de inmengingen kunnen worden gerechtvaardigd. In dat kader merkt het Hof op dat de betrokken inmengingen gerechtvaardigd worden door een doelstelling van algemeen belang (het waarborgen van de openbare veiligheid in het kader van de strijd tegen terroristische misdrijven en zware grensoverschrijdende criminaliteit) en dat de doorgifte van PNR-gegevens naar Canada en de latere verwerking ervan geschikte manieren zijn om die doelstelling te verwezenlijken.

Wat de noodzakelijkheid van de inmengingen betreft, verklaart het Hof dat verschillende bepalingen van de overeenkomst verder gaan dan strikt noodzakelijk is en geen duidelijke en nauwkeurige regels bevatten.

In het bijzonder merkt het Hof op dat de overeenkomst-sluitende partijen de mogelijkheid hebben erkend dat gevoelige gegevens – te weten alle informatie waaruit ‘de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging of het lidmaatschap van een vakvereniging’ blijkt en informatie over ‘gezondheid of seksueel gedrag’ – worden doorgegeven aan Canada. Aangezien er een risico bestaat dat de verwerking van gevoelige gegevens in strijd is met het discriminatieverbod, is voor de doorgifte ervan aan Canada een nauwkeurige en bijzonder goed onderbouwde rechtvaardiging nodig, die is gebaseerd op andere gronden dan de bescherming van de openbare veiligheid tegen terrorisme en ernstige grensoverschrijdende criminaliteit. In dit geval ontbreekt een dergelijke rechtvaardiging. Het Hof leidt hieruit af dat de bepalingen van de overeenkomst over de doorgifte van gevoelige gegevens aan Canada en over de verwerking en de bewaring van deze gegevens onverenigbaar zijn met de grondrechten.

Het Hof is ook van oordeel dat andere bepalingen van de voorgenomen overeenkomst onverenigbaar zijn met de grondrechten, tenzij deze overeenkomst aldus wordt herzien dat de inmengingen beter worden afgebakend en preciezer worden omschreven. Zo verklaart het Hof dat de overeenkomst:

  • sommige van de door te geven PNR-gegevens duidelijker en nauwkeuriger moet bepalen;
  • moet voorschrijven dat de modellen en criteria die voor de geautomatiseerde verwerking van de PNR-gegevens worden gebruikt, specifiek en betrouwbaar zijn en niet discrimineren;
  • moet bepalen dat uitsluitend databases zullen worden gebruikt die door Canada worden aangewend in het kader van de strijd tegen terrorisme en zware grensoverschrijdende criminaliteit;
  • dient te bepalen dat de Canadese autoriteiten PNR-gegevens slechts kunnen meedelen aan openbare instanties van landen buiten de Europese Unie indien er tussen de Unie en dat land een overeenkomst bestaat die gelijkwaardig is aan de voorgenomen overeenkomst of indien de Europese Commissie op dit domein een besluit heeft gegeven;
  • moet bepalen dat de luchtreizigers het recht hebben om individueel te worden ingelicht wanneer PNR-gegevens die betrekking hebben op hen worden gebruikt tijdens hun verblijf in Canada en na hun vertrek uit dat land, en ook wanneer deze gegevens aan andere instanties of aan particulieren worden vrijgegeven;
  • dient te waarborgen dat een onafhankelijke, toezichthoudende instantie nagaat of de regels met betrekking tot de bescherming van luchtreizigers bij de verwerking van hun PNR-gegevens worden nageleefd.

Het Hof komt tot de slotsom dat de voorgenomen overeenkomst niet kan worden afgesloten in haar huidige vorm.

Bronnen

Perscommuniqué 84/17 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 26 juli 2017.

Advies 1/15 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2017:592, 26 juli 2017.