Arrest Gerechtshof Den Haag: Nederland deels aansprakelijk voor schade Moeders van Srebrenica

De Nederlandse staat is aansprakelijk voor 30% van de geleden schade door de nabestaanden van circa 350 moslimmannen. Dat heeft het Gerechtshof Den Haag in een arrest van 27 juni 2017 bepaald.

Deze mannen moesten op 13 juli 1995 de compound van Dutchbat verlaten en zijn daarna door de Bosnische Serven vermoord. Het Gerechtshof oordeelt dat, door de mannen zonder meer van de compound te laten vertrekken, hun een kans op overleven is ontnomen.

Het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Gerechtshof) oordeelt voorts dat de staat niet aansprakelijk is voor het handelen van Dutchbat voorafgaand aan de val van Srebrenica, omdat dit uitsluitend binnen de VN-bevelslijn plaatsvond. De staat is ook niet aansprakelijk voor alle vluchtelingen die hun toevlucht in de ‘safe area’ Srebrenica hebben gezocht en later door de Bosnische Serven zijn vermoord.

Onderaan dit nieuwsbericht is een weblink naar de volledige tekst van het arrest van het Gerechtshof opgenomen. Hier volgt een samenvatting van het arrest, gebaseerd op het door het Gerechtshof op 27 juni 2017 gepubliceerde persbericht.

Achtergrond

Het Nederlandse bataljon Dutchbat is in maart 1994 onder VN-bevel naar Srebrenica in Bosnië-Herzegovina uitgezonden om de moslim-enclave te beschermen. Srebrenica gold als ‘safe area’ (veilig gebied). Het Bosnisch-Servische leger heeft de enclave toch omsingeld, op 6 juli 1995 aangevallen en op 11 juli 1995 ingenomen. Dutchbat trok zich terug op de nabij gelegen compound. Vanuit Srebrenica kwamen daar duizenden vluchtelingen naartoe. Van deze vluchtelingen werden er ruim 5000 door Dutchbat toegelaten op de compound. Dit waren vooral vrouwen en jonge kinderen, maar ook circa 350 mannen en jongens. Een veel groter aantal vluchtelingen verbleef buiten de compound in de open lucht.

De omstandigheden waren erbarmelijk. Het was erg warm en er was te weinig water, voedsel en er waren onvoldoende sanitaire voorzieningen om al deze mensen op te vangen. De Verenigde Naties (VN) en Nederland besloten daarom om de vluchtelingen te evacueren. Op 12 juli 1995 verschenen de Bosnische Serven met bussen. Er ontstond een massale run van de vluchtelingen op deze bussen, waarbij mensen onder de voet dreigden te worden gelopen. Dutchbat probeerde deze chaos in goede banen te leiden door groepen van vluchtelingen te formeren en een soort “sluis” van voertuigen en een menselijke keten naar de bussen te vormen. Tijdens de gang door deze ‘sluis’ pikten de Bosnische Serven mannelijke vluchtelingen er uit. Deze mannen zouden volgens hen worden gescreend op oorlogsmisdaden. In plaats daarvan hebben de Bosnische Serven hen vermoord.

Deze zaak

De Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ heeft samen met tien vrouwen, allen nabestaanden van de mannen die in juli 1995 zijn vermoord, een proces aangespannen tegen de VN en de Nederlandse staat. Zij willen vergoeding van de schade die zij door de dood van hun dierbaren hebben geleden. Eerder is al vastgesteld dat de Nederlandse rechter niet mag oordelen over een vordering tegen de VN (immuniteit). Het proces tegen Nederlandse staat is daarna voortgezet. Het Gerechtshof Den Haag oordeelt over het handelen van Dutchbat tot aan de val van Srebrenica dat de staat daarin geen zeggenschap had. De militairen handelden binnen de VN-bevelslijn. De staat is daarvoor niet aansprakelijk.

Na de val van Srebrenica ontstond een overgangsperiode. De Nederlandse regering ging zich bemoeien met de terugtrekking van Dutchbat en de evacuatie van de vluchtelingen. Hierdoor is de staat wel verantwoordelijk voor het optreden van Dutchbat bij de evacuatie op 12 en 13 juli 1995.

Het Gerechtshof oordeelt dat Dutchbat in de avond van 12 juli 1995 wist dat de mannen een reëel risico liepen op onmenselijke behandelingen en executies. Gezien de erbarmelijke situatie ter plaatse mocht de evacuatie zelf daarna wel doorgaan. Daarmee werden duizenden vrouwen en kinderen gered. Maar Dutchbat mocht toen geen ‘sluis’ meer vormen waardoor het voor de Bosnische Serven makkelijker was om mannen af te scheiden. Dat de mannen anders toch ook zouden zijn afgescheiden en vermoord en dat er zonder sluis weer chaos zou komen, vindt het Gerechtshof geen rechtvaardiging.

Vervolgens overweegt het Gerechtshof, in rechtsoverwegingen 46.2 en 46.3 (citaat):

‘Vast staat dat er Bosnische Servische militairen bij de bussen waren en dat zij niet alleen bij de gang naar de bussen mannelijke vluchtelingen afscheidden, maar dat zij ook onderweg en bij het uitstappunt de mannen uit de bussen haalden en vervolgens wegvoerden [..]. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat deze mannen die buiten de compound verbleven, óók in handen van de Bosnische Serven zouden zijn gevallen en vermoord, indien Dutchbat zich had onthouden van zijn onrechtmatig handelen tijdens de evacuatie. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat de desbetreffende mannen in een betere positie zouden hebben verkeerd indien de onrechtmatige daad van Dutchbat achterwege zou zijn gebleven. Het voor de toerekening van de schade vereiste causale verband tussen het handelen van Dutchbat en het afschuwelijke lot van de mannen, ontbreekt daarom.
Het vorenoverwogene brengt met zich dat de vordering tot schadevergoeding in geld voor de nabestaanden van de mannen die buiten de compound verbleven, moet worden afgewezen.’

Het Gerechtshof oordeelt voorts dat Dutchbat de ongeveer 350 mannen die hun toevlucht op de compound hadden gezocht, de keuze had moeten bieden om op de compound achter te blijven. Wellicht hadden zij het dan ook niet gered, omdat de Bosnische Serven de toegang van hulpgoederen (water, voedsel) zouden hebben geblokkeerd of de mannen met geweld van de compound zouden hebben afgehaald, maar zij hadden dan nog wel een kans op overleven gehad. Die kans schat het Gerechtshof op 30%. De staat is daarom aansprakelijk voor 30% van de schade van de nabestaanden.

Tegen het arrest van het Gerechtshof staat nog cassatie open.

Bronnen

Arrest Gerechtshof Den Haag 27 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1761

Persbericht Gerechtshof Den Haag 27 juni 2017.