EHRM 18 oktober 2005, Perrin tegen Verenigd Koninkrijk

Perrin, een Fransman met woonplaats in het Verenigd Koninkrijk, is door de Britse autoriteiten gearresteerd wegens het plaatsen van drie webpagina’s met pornografische inhoud op Internet. De webpagina’s waren op Internet aangetroffen door een officier van de Metropolitan Police. De eerste webpagina was een ‘preview’ voor de tweede en derde webpagina, die konden worden bekeken na betaling van een som geld per credit card. Perrin stelde tijdens zijn verhoor door de politie dat de betreffende Internetsite werd beheerd en gecontroleerd door Metropole News Group, een bedrijf gevestigd in de Verenigde Staten dat voldeed aan alle lokale wetten en waarvan hij een meerderheid van de aandelen bezat. Wegens het publiceren van de drie webpagina’s werd Perrin vervolgd op grond van art. 2 van de Obscene Publications Act van 1959 (‘the 1959 Act’). Hij bekende dat hij juridisch verantwoordelijk was voor de publicatie van de betreffende webpagina’s. Op 16 oktober 2000 veroordeelde de Southward Crown Court Perrin wegens de publicatie van de eerste webpagina (de ‘preview page’) en sprak hem vrij van de publicatie van de tweede en derde webpagina. Hij kreeg een straf opgelegd van 30 maanden detentie. In hoger beroep bij het Court of Appeal werden de veroordeling en straf bevestigd.

Het Hof stelde eerst vast dat Perrin’s veroordeling en bestraffing onder art. 2 van de 1959 Act een inbreuk vormden op zijn vrijheid van meningsuiting.

Ten aanzien van het vereiste dat de inbreuk voorzien is bij wet stelde het Hof voorop dat Perrin inwoner van het Verenigd Koninkrijk is en hij dus niet kon aanvoeren dat de wetten van het Verenigd Koninkrijk niet redelijkerwijs toegankelijk voor hem zijn. Bovendien oefende hij een professionele activiteit uit op zijn Internetsite. Daarom kon redelijkerwijs worden verwacht dat hij met een hoge mate van voorzichtigheid zou handelen bij zijn werkzaamheden en dat hij juridisch advies zou inwinnen. Daarnaast overwoog het Hof dat het in eerdere uitspraken heeft vastgesteld dat art. 2 van de 1959 Act voldoet aan het vereiste dat de inbreuk voorzien is bij wet. Het Hof erkende dat deze eerdere uitspraken geen betrekking hadden op Internet, maar wees erop dat de 1959 Act volgens het (gewijzigde) art. 1, derde lid ook van toepassing is op de elektronische transmissie van data.

Met betrekking tot de proportionaliteit van de inbreuk oordeelde het Hof allereerst dat het feit dat de verspreiding van de afbeeldingen in kwestie in andere staten mogelijk legaal zou zijn, nog niet betekent dat het verbieden van een zodanige verspreiding binnen het eigen grondgebied de beoordelingsmarge van het Verenigd Koninkrijk te buiten gaat. Het feit dat de 1959 Act mogelijk slechts beperkte bescherming aan kwetsbare personen zou bieden is volgens het Hof geen reden voor de verantwoordelijke regering om pogingen te staken om hen te beschermen. Het feit dat er mogelijk andere middelen zijn om te beschermen tegen schade maakt het naar het oordeel van het Hof niet disproportioneel om strafrechtelijk te vervolgen, vooral wanneer niet is aangetoond dat andere middelen effectiever zijn. Over Perrins argument, ten slotte, dat websites als deze zelden per ongeluk worden bezocht, overwoog het Hof dat de webpage waarvoor Perrin is veroordeeld vrij te bezoeken was voor een ieder die op Internet surfde. Het Hof wees er ook op dat het betreffende materiaal juist het soort materiaal is dat jonge mensen, die de nationale autoriteiten proberen te beschermen, zouden willen vinden. Het Hof overwoog verder dat het voor de klager mogelijk was geweest om de schade, en daardoor de veroordeling, te vermijden, met voorzetting van zijn ‘business’, door ervoor te zorgen dat geen van de foto’s beschikbaar was op de preview-webpage.

Op basis van deze overwegingen verklaarde het Hof de klacht kennelijk ongegrond (art. 35, derde lid EVRM).