EHRM 19 juni 2018, Centrum för rättvisa t. Zweden: geen schending artikel 8 EVRM

Op 19 juni 2018 oordeelde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Centrum för rättvisa tegen Zweden. De zaak betrof een klacht van een NGO dat Zweedse wetgeving inzake massa-surveillance door veiligheidsdiensten in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM (recht op respect voor het privéleven). Het Hof heeft geoordeeld dat er geen schending is van deze verdragsbepaling.

KORTE SAMENVATTING

Klager, Centrum för rättvisa, is een in Stockholm gevestigde non-gouvernementele organisatie (NGO) die strategisch procedeert voor mensenrechten. Klager heeft op 14 juli 2008 een klacht ingediend bij het EHRM, waarbij het heeft betoogd dat de Zweedse wetgeving inzake massa-surveillance door inlichtingendiensten in strijd zou zijn met het recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie (artikel 8 EVRM).

Het  Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het Hof) overweegt dat de relevante Zweedse wetgeving een systeem van heimelijke surveillance reguleert dat mogelijk impact heeft op alle communicatie per mobiele telefoon en internet. Het Hof stelt vast dat er geen nationaalrechtelijk rechtsmiddel was voor een persoon of rechtspersoon die vermoedde dat zijn of haar communicatie werd onderschept. Gelet hierop oordeelt het Hof dat het gerechtvaardigd is de betreffende Zweedse wetgeving in abstracto te beoordelen. Klager kon volgens het Hof betogen slachtoffer te zijn van een schending van een EVRM-bepaling (artikel 8), hoewel er geen concrete aanwijzing was dat zijn communicatie daadwerkelijk was onderschept. Het enkele bestaan van de wetgeving leverde een inperking op van het recht op respect voor het privéleven.

Het Hof overweegt vervolgens dat, hoewel er verbeterpunten zijn, het Zweedse systeem inzake massa-surveillance (bulk-interceptie) door de veiligheidsdiensten adequate en voldoende waarborgen biedt tegen willekeur en het risico van misbruik. Het Hof geeft aan dat de reikwijdte van de ‘signals intelligence’ maatregelen en de verwerking van onderschepte data duidelijk zijn gedefinieerd in de wet; dat voor onderschepping een gerechtelijk bevel is vereist na uitgebreid onderzoek; dat onderschepping alleen is toegestaan voor grensoverschrijdende communicatie en niet voor communicatie binnen Zweden; dat onderschepping voor maximaal zes maanden kan plaatsvinden en dat verlenging uitsluitend kan plaatsvinden na nieuw onderzoek. Ook wijst het Hof erop dat verschillende onafhankelijke organen zijn belast met supervisie en evaluatie van het wettelijk systeem. Het Hof geeft voorts aan dat het ontbreken van een notificatievoorziening wordt gecompenseerd door het bestaan van meerdere klachtprocedures, o.m. bij een inspectie (Statens inspektion för försvarsunderrättelseverksamheten), de Zweedse Parlementaire ombudsman en de Zweedse Minister van Justitie.

Het Hof geeft aan bij zijn oordeel rekening te houden met de beoordelingsruimte (margin of appreciation) van de Zweedse staat bij het beschermen van de nationale veiligheid, in het bijzonder in het licht van de dreigingen van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit wereldwijd.

Bronnen

Persbericht EHRM 19 juni 2018, ‘Bulk interception of communications in Sweden meets Convention standards’.

EHRM 19 juni 2018, Centrum för rättvisa t. Zweden, appl. no. 35252/08 (volledige tekst uitspraak).