In deze zaak tegen Frankrijk oordeelde het Europese Hof dat sprake was geweest van schending van artikel 4 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (verbod van dwangarbeid). Mw. Siliadin, een Tongolese, was op 15-jarige leeftijd als huishoudelijke hulp komen werken bij een echtpaar, de heer en mevrouw D. in Parijs. Het echtpaar nam haar paspoort af en liet haar jarenlang tegen haar wil en onbetaald werken. Na een melding bij het Franse Comité tegen moderne slavernij werd het echtpaar D. vervolgd en veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. In hoger beroep werd het paar echter vrijgesproken; zij moesten mw. Siliadin wel € 15.245 schadevergoeding betalen. Mw. Siliadin diende daarop een klacht in bij het Europese Hof wegens schending van artikel 4 van het EVRM. Het Hof oordeelde dat de omstandigheden waaronder Siliadin had gewerkt dwangarbeid (‘servitude’) vormden in de zin van artikel 4 van het EVRM. Het Hof overwoog dat het Franse recht ten tijde van deze zaak de klaagster geen specifieke en effectieve bescherming had geboden tegen het handelen waarvan ze het slachtoffer was geweest en veroordeelde Frankrijk wegens het niet vervullen van zijn positieve verplichtingen onder dat verdragsartikel.