Hooggerechtshof VS: berechting van terreurverdachten in strijd met internationaal oorlogsrecht

WASHINGTON. De berechting van verdachten van terrorisme door een militaire commissie op Guantánamo Bay is in strijd met het internationale oorlogsrecht en met het Amerikaanse recht. Dit heeft het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten donderdag in een uitspraak bepaald.

De rechtszaak was aangespannen door de Jemeniet Salim Hamdan, die in november 2001 was aangehouden in Afghanistan en een half jaar later werd overgebracht naar Guantánamo Bay. Hij werd daar berecht door een militaire commissie die door de Amerikaanse regering was ingesteld. In hoger beroep bij het Hooggerechtshof stelde Hamdan dat hij tijdens zijn berechting door de militaire commissie geen eerlijk proces had gekregen.

Een meerderheid in het Hooggerechtshof (5-3) oordeelde donderdag in haar uitspraak dat de berechting van deze verdachte door de militaire commissie in strijd was met de Geneefse Conventies, omdat niet was voldaan aan de daarin vastgelegde eisen van minimale procesbescherming. Het Hof overwoog dat een bepaling van de Geneefse Conventies, aangeduid als ‘Common Article 3’ van toepassing was op de gevangenen van Guantánamo Bay en door hen kan worden ingeroepen in federale gerechten. Dit verdragsartikel bepaalt dat gevangen strijders slechts mogen worden berecht door ‘a regularly constituted court affording all the judicial guarantees which are recognized as indispensable by civilized people’. Aan die eis was volgens de meerderheid van het Gerechtshof in dit geval niet voldaan.

De meerderheid van het Gerechtsof oordeelde verder dat de berechting door militaire commissies in strijd was met de Amerikaanse federale wetgeving, omdat de regering deze commissies had ingesteld zonder instemming van het Congres.

BRONNEN