Ombudsman: niet-criminele jongeren ontoelaatbaar lang in jeugdgevangenissen

DEN HAAG. Door niet-criminele jongeren met gedragsproblemen in afwachting van een behandelplaats langdurig in jeugdgevangenissen te plaatsen, handelt de minister van Justitie in strijd met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Dat concludeert de Nationale Ombudsman in een dinsdag gepubliceerd rapport.

Het onderzoek van de Nationale ombudsman richtte zich op de duur en de omstandigheden van het verblijf in jeugdgevangenissen (‘opvanginrichtingen’) van jeugdigen, die onder toezicht zijn gesteld van een gezinsvoogdij-instelling en die met een machtiging van de kinderrechter voor een crisisplaatsing tijdelijk in een opvanginrichting zijn geplaatst in afwachting van een plek in een behandelinrichting. Op 31 mei 2004 ging het om 149 ‘ots-ers’. Aanleiding voor het onderzoek van de ombudsman was onder meer een klacht van een meisje dat op twaalfjarige leeftijd bijna tien maanden in een opvanginrichting verbleef.

Over het langdurig plaatsen in opvanginrichtingen schrijft de ombudsman: ‘Concrete wettelijke bepalingen ontbreken op dit punt. Wel is op grond van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens bepaald dat doorplaatsing zo snel mogelijk moet gebeuren (speedily). Daarnaast geldt in de jeugdhulpverlening een termijn van zes weken (42 dagen) als een redelijke termijn voor vrijwillige crisisopvang in een niet justitiële inrichting. Deze termijnen worden ruimschoots overschreden bij de tijdelijke opvang van niet-criminele jongeren in opvanginrichtingen. Dat is niet alleen in strijd met het verdrag, maar ook onwenselijk gelet op de verblijfsomstandigheden in de opvanginrichtingen.’

De ombudsman constateert in zijn rapport diverse knelpunten in de omstandigheden waaronder niet-criminele jongeren verblijven in opvanginrichtingen. Ten eerste wordt deze jongeren gedurende het verblijf geen behandeling geboden. Ten tweede ontbreekt het hen aan uitgebreid en gevarieerd onderwijs. Voorts zitten zij vaak op dezelfde afdeling als criminele jongeren die in de inrichting een straf uitzitten of in voorlopige hechtenis zitten. Bij samenplaatsing onder een strafrechtelijk regime wordt volgens de ombudsman onvoldoende rekening gehouden met de behoeften van jongeren met gedragsproblemen.

De minister van Justitie wijdt de lange tijdsduur aan het capaciteitstekort bij vooral de behandelinrichtingen. De ombudsman merkt in zijn rapport op dat het plaatsingsprobleem bij ‘ots-ers’ van wie plaatsing in een behandelinrichting noodzakelijk is, al geruime tijd speelt. De problematiek was al in 2000 bekend en is in 2001 aan de Tweede Kamer meegedeeld. ‘Niet is gebleken dat de minister van Justitie in de tussentijd actief heeft gezocht naar alternatieven voor plaatsing van ots-ers in behandelinrichtingen’, aldus het rapport. De ombudsman is dan ook van oordeel dat de minister is tekortgeschoten in het treffen van maatregelen om de problematiek op te lossen.

Het VN-comité voor de Rechten van het Kind heeft in januari 2004 haar zorgen geuit over de Nederlandse praktijk waarbij kinderen met gedragsproblemen, voor wie geen plaats is in reguliere behandelcentra, worden opgesloten in jeugdgevangenissen. In een verdragsrapportage over Nederland beveelt het VN-comité aan dat het opsluiten van deze categorie kinderen in jeugdgevangenissen wordt vermeden. In februari heeft de werkgroep kinderrechters van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak in een manifest de noodklok geluid over de positie van ‘civielrechtelijk geplaatste’ kinderen in justitiële jeugdinrichtingen (JJIs). Minister Donner (Justitie) en staatssecretaris Ross (VWS) erkenden in juli in een brief aan de Tweede Kamer dat niet-criminele jongeren met gedragsstoornissen niet thuishoren in JJIs.

BRONNEN