Oordeel CRvdM 20 november 2017: politie-uniform mag met hoofddoek

Dat een medewerkster van de politie geen politie-uniform mocht dragen wanneer zij haar hoofddoek op had, is onterecht. Dit oordeelde het College voor de Rechten van de Mens vorige week.

KORTE SAMENVATTING
De Nationale Politie discrimineert een politiemedewerkster door haar niet toe te staan een hoofddoek te dragen in combinatie met haar uniform. Dat oordeelt het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College). Het argument dat de politie hanteert voor dit verbod is het bereiken van een neutrale en uniforme gezagsuitstraling, alsmede de veiligheid van de politieambtenaar. De politie heeft het College in dit geval niet voldoende kunnen overtuigen dat deze op zichzelf zwaarwegende belangen noodzakelijk zijn om haar functie als assistent intake & service uit te voeren.

UITGEBREIDE SAMENVATTING
Feiten (par. 3)

De politiemedewerkster is moslima en draagt een hoofddoek. Zij werkt bij de politie als assistent intake & service, wat inhoudt dat zij voornamelijk het 0900 servicenummer van de politie beantwoordt en 3D-aangiften (per video-verbinding) opneemt. Zij mag haar werk doen met een hoofddoek in burgerkleding. Al haar directe collega’s die hetzelfde werk verrichten dragen echter dagelijks hun uniform. De vrouw wil dit ook maar het politiekorps staat het de vrouw niet toe om het politie-uniform te dragen in combinatie met haar hoofddoek. De vrouw vindt dat het korps haar hiermee discrimineert. Het korps betwist dit. Op de politieambtenaar is de ‘Gedragscode lifestyle-neutraliteit’ van toepassing. Die houdt in dat ieder zichtbaar en herkenbaar teken van onder andere (levens)overtuiging, religie en politieke overtuiging, verboden is. Dit is nodig voor de neutrale, onpersoonlijke en uniforme gezagsuitstraling van de politie. Ook is dit nodig voor de veiligheid van de politieambtenaar, aldus het korps.

Juridisch kader (par. 6.3 tot en met 6.5)
Het is verboden om onderscheid op grond van godsdienst te maken bij de arbeidsvoorwaarden (artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), in samenhang met artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel e, AWGB). In casu gaat het om kledingvoorschriften die verweerder als werkgever aan de politiemedewerkster stelt bij het vervullen van de functie. Dit maakt deel uit van de arbeidsvoorwaarden. Het College toetst de voorliggende vraag aan het hiergenoemde wettelijke kader.

Verzoekster draagt vanwege haar islamitische geloofsovertuiging een hoofddoek. Het dragen van een hoofddoek kan worden beschouwd als een uiting van een geloofsovertuiging en wordt daarom beschermd door de AWGB. Hieraan doet niet af dat over het dragen van een hoofddoek door aanhangers van een bepaalde geloofsrichting verschillend kan worden gedacht.

Er is sprake van direct onderscheid op grond van godsdienst indien een persoon op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie, op grond van godsdienst. Indirect onderscheid op grond van godsdienst is aan de orde als een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde godsdienst in vergelijking met andere personen bijzonder treft (artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, AWGB).

Beoordeling (par. 6.6 tot en met 6.16)
Het verbod om het politie-uniform in combinatie met een hoofddoek te dragen treft de vrouw in een religieuze uiting. Daarom maakt het korps met dit verbod indirect onderscheid op grond van godsdienst. Indirect onderscheid is niet verboden als daarvoor goede redenen zijn. Het korps wil met het verbod een neutrale, uniforme gezagsuitstraling van de politie bereiken. Het gaat om het vermijden van zelfs maar de schijn van niet-neutraliteit of niet-objectiviteit. Ook is het verbod bedoeld voor de eigen veiligheid van de politieambtenaar. Dit zijn zwaarwegende belangen. Maar in de situatie van de vrouw is de noodzaak van het verbod niet aangetoond. Als de vrouw het 0900-servicenummer beantwoordt, ziet de burger haar niet. Het verbod draagt daarom hier per definitie niet bij aan de beoogde uitstraling van de politie. Als de vrouw 3D-aangiften opneemt ziet de burger haar wel, maar berust het verbod ook niet op goede redenen. De vrouw zit in een andere ruimte dan de burger, die de 3D-aangifte doet. Haar veiligheid is dus niet in geding. De vrouw neemt aangiften op maar beslist niet wat de politie er verder mee gaat doen. Zij vervult een administratieve taak. Het doel van de beoogde uitstraling – in de zin van het vermijden van een mogelijke schijn van niet-neutraliteit of niet-objectiviteit – is maar in geringe mate aan de orde. Het politiekorps toont daarom niet aan dat het verbod echt nodig is. Het College vindt hiervoor steun in het feit dat het korps de vrouw ook toestaat om met een hoofddoek haar werk te doen. Hoewel zij dan burgerkleding draagt is zij op dat moment onmiskenbaar als politieambtenaar bij de burger in beeld. Daarom oordeelt het College dat de Nationale Politie verboden onderscheid op grond van godsdienst maakt.

In par. 6.16 overweegt het College:

“Het College constateert dat op politiek-maatschappelijk niveau een, soms heftige, discussie wordt gevoerd over het al dan niet mogen dragen van een hoofddoek door politieambtenaren. Deze discussie roept uiteenlopende reacties op, zoals verweerder terecht opmerkt. Het College volgt de zienswijze van verweerder, dat deze vraag actueel is en aan de acceptatie van het politiegezag in brede maatschappelijke kring raakt en vermoedelijk de komende periode zal blijven spelen. Wat er van deze discussie ook zij, het handelen van verweerder ten aanzien van verzoekster vindt zijn begrenzing in de AWGB, hetgeen leidt tot de hierboven weergegeven belangenafweging. Op basis daarvan is het College van oordeel dat verweerder jegens verzoekster verboden onderscheid op grond van godsdienst maakt door haar te verbieden om in haar functie het politie-uniform te dragen in combinatie met een hoofddoek.”

Oordeel (par. 7)
De Nationale Politie maakt jegens een vrouw verboden onderscheid op grond van godsdienst.

Bronnen

Oordeel College Rechten van de Mens 20 november 2017, oordeelnummer 2017-135

Persbericht College Rechten van de Mens 20 november 2017, ‘Nationale Politie kan niet zonder meer hoofddoek in combinatie met uniform verbieden voor functie waarin beperkt contact is met de burger’