Schikking in EHRM-zaak tegen Nederland over visitatie in vreemdelingendetentie

STRAATSBURG. Nederland heeft in een rechtszaak bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een minnelijke schikking getroffen met een Zimbabwaanse asielzoekster. Dit blijkt uit een beschikking van het Hof die op 24 mei 2017 is gepubliceerd.

De asielzoekster (hierna: klaagster) had met een beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verbod op onmenselijke of vernederende behandeling) betoogd dat zij bij een visitatie in vreemdelingendetentie vernederend was behandeld.

Klaagster werd in 2012 vanuit aanmeldcentrum Schiphol, waar zij een asielaanvraag had ingediend, overgebracht naar Detentiecentrum Zeist. Daar aangekomen moest zij zich uitkleden voor inspectie in de lichaamsholten op de aanwezigheid van verboden voorwerpen. Klaagster – eerder slachtoffer van verkrachting – weigerde medewerking aan deze inspectie (een zogeheten ‘visitatie’). Daarop werd zij door personeel ontkleed. Hierbij waren ook twee mannelijke personeelsleden aanwezig. Vervolgens werd zij in een isoleercel geplaatst. Een daartegen ingediende klacht werd door de commissie van toezicht van het detentiecentrum en door de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) ongegrond verklaard. De RSJ kende wel een tegemoetkoming toe van €15, omdat over het voorval geen verslag (‘geweldrapportage’) was opgemaakt.

Het voorval leidde in 2013 tot Kamervragen nadat tv-actualiteitenprogramma ‘De vijfde dag’ een uitzending eraan had gewijd, waarbij de gebeurtenissen in scene waren gezet en nagespeeld.

In een beschikking van 24 mei 2017 (L. tegen Nederland, appl. no. 68613/13) heeft het Europese Hof vastgesteld dat een minnelijke schikking tussen Nederland en klaagster is getroffen. Het Hof heeft, gelet op de minnelijke schikking, besloten de zaak van de rol te schrappen (r.o. 8 en 9):

‘[The Court] takes note of the friendly settlement reached between the parties. It is satisfied that the settlement is based on respect for human rights as defined in the Convention and its Protocols and finds no reasons to justify a continued examination of the application. In view of the above, it is appropriate to strike the case out of the list.’

Uit deze beschikking (r.o. 6) blijkt dat de Nederlandse regering op 29 december 2016 de volgende schriftelijke verklaring heeft uitgebracht waarin de regering erkent dat de visitatie die klaagster op 7 maart 2012 in vreemdelingendetentie moest ondergaan een schending opleverde van artikel 3 EVRM:

‘The Government notes that the attempt to secure a friendly settlement of the matter has failed. In view hereof, the Government, by means of a unilateral declaration, acknowledges that, in the light of the applicant’s individual circumstances, the full body search that the applicant had to undergo on the 7th of March 2012 during immigration detention, by two female staff members in [sic] the assistance of two male staff members, amounted to treatment in violation of Article 3 of the Convention.

The Government regrets this course of events and is willing to offer the applicant an amount for just satisfaction of € 3.600 and to reimburse the costs made in relation to both the domestic proceedings and the proceedings before the Court, provided they are specified and reasonable and were necessarily incurred and in line with domestic tariffs as laid down in the Legal Aid Payments Decree (Besluit Vergoedingen Rechtsbijstand).’

Ook blijkt uit de beschikking (r.o. 6) dat het Hof op 3 februari 2017 een brief van klaagster heeft ontvangen waarin klaagster aangeeft bereid te zijn in te stemmen met de verklaring van de Nederlandse regering onder voorwaarde dat deze verklaring onderdeel wordt van een beslissing van het Hof of op andere wijze publiekelijk bekend wordt.

Bronnen

EHRM 24 mei 2017, L. t. Nederland, appl. no. 68613/1.

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) op Kamervragen van het Lid Gesthuizen (SP) over het Nederlandse visitatiebeleid in vreemdelingendetentie, 6 juni 2013, Kamerstukken II 2012/13, Aanhangsel Handelingen 2485.

‘De vijfde dag’, NPO 19 juni 2013.

RSJ 17 april 2013, zaaknr. 12/1964/GA.