Uitspraak in hoger beroep over de poster betreffende Rita Verdonk en de Schipholbrand

ARNHEM. Het Gerechtshof Arnhem heeft op 28 december jl. uitspraak gedaan in de zaak over een poster betreffende minister Verdonk en de Schipholbrand. Deze uitspraak volgt op het vonnis van de Rechtbank Arnhem van 11 januari 2006, waartegen de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld.

Het Gerechtshof verklaarde smaadschrift wel bewezen, maar niet strafbaar, omdat strafbaarstelling een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zou opleveren.

De verdachte had een poster afgerold en getoond voor een televisiecamera naar aanleiding van de brand in het detentiecentrum op Schiphol. De poster bestond uit een afbeelding van dat centrum met de tekst: ‘Reisbureau Rita. Arrestatie – deportatie – crematie. Adequaat tot het bittere einde.’ Hiermee werd gereageerd op de uitspraak van Verdonk dat tijdens de brand, waarbij elf mensen de dood vonden, door het personeel van het detentiecentrum ‘adequaat’ was opgetreden.

Het Gerechtshof achtte smaadschrift wel bewezen, maar oordeelde vervolgens dat strafbaarstelling hiervan in dit geval strijdig zou zijn met de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in art. 10 EVRM. Vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geeft aan dat een beperking op de vrijheid van meningsuiting ingegeven moet zijn door een ‘pressing social need’, deze ‘relevant and sufficient’ en voorts ‘proportionate to the legitimate aims pursued’ moet zijn.

Het EHRM heeft in eerdere uitspraken ook gesteld dat artikel 10 EVRM niet alleen van toepassing is op ideeën en informatie ‘that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference, but also to those that offend, shock or disturb. Such are the demands of that pluralism, tolerance and broadmindedness without which there is no ‘democratic society’ as set forth in article 10, this freedom is subject to exceptions, which must, however, be construed strictly, and the need for any restrictions must be established convincingly.’ (onder meer EHRM 8 juli 1999, Baskaya, NJ 2001, 62, par. 61). Ook kwetsende, choquerende en storende meningen moeten, uitzonderingen daargelaten, in een democratische, tolerante samenleving beschermd worden, en kunnen alleen onder strikte voorwaarden beperkt worden.

Omdat de poster in dit geval niet opriep tot geweld, haat of verstoring van de openbare orde, en een standpuntbepaling inhield betreffende een kwestie waarover een verhit politiek debat werd gevoerd, zou strafbaarstelling naar het oordeel van het Gerechtshof Arnhem een te grote inbreuk maken op de vrijheid van meningsuiting. De poster regeerde immers op uitlatingen van een minister. Het Gerechtshof overwoog in dit verband dat ten aanzien van politieke meninguiting en onderwerpen van algemeen belang niet snel een beperking van de vrijheid van meningsuiting wordt toegestaan. Politici moeten meer kritiek kunnen verdragen dan gewone burgers. Het Gerechtshof woog voorts mee dat de poster satirisch bedoeld was, en er duidelijk van overdrijving gebruik werd gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM zal, als sprake is van satirische uitingen waarbij de lezer kon begrijpen dat van overdrijving gebruik wordt gemaakt, minder snel sprake zijn van een in een democratische samenleving noodzakelijke beperking van de vrijheid van meningsuiting. Het Gerechtshof heeft daarom besloten dat verdachte wel het tenlastegelegde feit heeft begaan, maar, gelet op art. 10 EVRM, niet strafbaar is en ontslagen wordt van rechtsvervolging.

Bronnen