Centrale Raad van Beroep 10 juli 2008 (cameratoezicht op buschauffeur)

Betrokkene, buschauffeur bij het openbaar vervoer bedrijf van de gemeente Rotterdam (RET), is bij wijze van disciplinaire straf ontslagen wegens onregelmatigheden bij het verkopen van kaartjes gedurende het nachtnet. Bij het vaststellen van deze onregelmatigheden is gebruik gemaakt van camera’s en digitale opnameapparatuur, waarmee betrokkene is geobserveerd. Het cameratoezicht was ingesteld na klachten van klanten.

De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam heeft het ontslag vernietigd, omdat de inzet van cameratoezicht naar het oordeel van de Voorzieningenrechter niet geoorloofd was. De observatiemethoden waren volgens de Voorzieningenrechter prematuur ingezet. Tegen deze uitspraak van de Voorzieningenrechter heeft het College van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (verder: de Raad).

De Raad acht het cameratoezicht niet in strijd met artikel 8, aanhef en onder f, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), noch met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (recht op respect voor het privé-leven). Het gebruik van cameratoezicht als onderzoeksmethode voldoet naar het oordeel van de Raad in casu aan de uit deze artikelen voortvloeiende eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

Voorts oordeelt de Raad dat er geen overtreding is van art 441b van het Wetboek van Strafrecht. Nu blijkt dat het cameratoezicht past binnen de grenzen van de Wbp, hebben burgemeester en wethouders niet wederrechtelijk gehandeld en zich niet schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk vervaardigen van een afbeelding.

Burgemeester en wethouders hebben bij de strafoplegging als beleid gehanteerd dat indien voldoende aannemelijk is gemaakt dat een buschauffeur zich meer dan één keer schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstige vorm van plichtsverzuim in beginsel strafontslag volgt. De Raad acht dit niet onredelijk. Burgemeester en wethouders moeten er, gezien de publieksfunctie van buschauffeurs en de zelfstandigheid waarmee zij hun functie moeten uitoefenen, ten volle op kunnen vertrouwen dat de buschauffeurs hun verplichtingen nauwgezet naleven.

De chauffeur heeft voorts een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft erop gewezen dat bij één van zijn collega’s het hoger beroep is ingetrokken onder de enkele voorwaarde dat deze persoon gebruik zou gaan maken van de regeling functioneel leeftijdsontslag. De Raad acht dit geval niet vergelijkbaar met het onderhavige geval.

De gehele tekst van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (LJN BD8005) kan hieronder worden gedownload.

Bron

Uitspraak Centrale Raad van Beroep 10 juli 2008