Arrest van EG-Hof over identificatieplicht in Nederland

LUXEMBURG. Het Hof van Justitie van de EG heeft op 17 februari een belangrijk arrest gewezen over de identificatieplicht. Het ging om inbewaringstelling van een Fransman die in 2002 als toerist in Nederland verbleef maar geen papieren bij zich had. Volgens het Hof mag van een dergelijke EU-burger niet worden verlangd dat hij een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort overlegt, wanneer het bewijs van zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen kan worden geleverd.

Het EG-verdrag verzet zich ertegen dat een onderdaan van een lidstaat in een andere lidstaat een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort dient over te leggen om zijn nationaliteit te bewijzen, wanneer de eigen onderdanen van die andere lidstaat niet aan een algemene identificatieplicht zijn onderworpen, maar hun identiteit met ieder naar nationaal recht toegestaan middel kunnen bewijzen. Een maatregel van bewaring van een onderdaan van een andere lidstaat met het oog op uitzetting, die wordt genomen wegens het niet tonen van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, ook zonder dat de openbare orde wordt aangetast, vormt een ongerechtvaardigde belemmering van het vrij verrichten van diensten. De onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat verblijft als ontvanger van diensten, dient de bewijzen over te leggen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zijn verblijf rechtmatig is. Bij gebreke van die bewijzen kan de lidstaat van ontvangst een maatregel van uitzetting treffen binnen de door het gemeenschapsrecht opgelegde grenzen.

Omdat de betrokken vreemdeling in deze zaak was aangehouden in 2002, kon het Hof zich beperken tot de situatie dat voor Nederlanders nog geen algemene identificatieplicht gold. Het is aannemelijk dat het Hof een identificatieplicht voor onderdanen van andere lidstaten nu niet meer in strijd met het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit zal achten.