‘Ik ben van mening dat het een verkeerd signaal is om eerste levensbehoeften (voeding, water, medicijnen, kleding en schoeisel) generiek zwaarder te belasten zonder compensatoire maatregelen voor de laagste inkomensgroepen en diegenen die onder de armoedegrens leven.’
In het Belastingplan 2019 (Kamerstuk 35026) kondigde de regering aan het lage BTW-tarief te willen verhogen van 6 naar 9%. Het lage BTW-tatrief is van toepassing op o.a. voedingsmiddelen, water, de kapper, boeken en theater- en museumbezoek. In de visie van de regering past de verhoging in het streven naar een verschuiving van directe naar indirecte belastingen ten einde een structurele verlaging van de belastingen op inkomen uit arbeid te bewerkstelligen. Volgens de regering gaan door het samenstel van fiscale maatregelen alle inkomensgroepen er de komende jaren in koopkracht op vooruit.
De voorgenomen BTW-verhoging heeft een aantal mensenrechtelijke aspecten die in de discussie tussen regering en parlement over het Belastingplan, maar ook in de samenleving, geen of nauwelijks een rol hebben gespeeld. Naar mijn mening zijn als gevolg van de BTW-verhoging op basisgoederen de verwezenlijking van het recht op voedsel en water in het geding. Artikel 11 Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR) legt het recht op een behoorlijke levensstandaard, waaronder voeding, vast. Het recht op water wordt in artikel 11 niet genoemd, maar wordt daar wel in begrepen door het VN-Comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. Volgens General Comment nr. 12 (1999) van het Comité over het recht op voedsel, impliceert ‘economic accessibility that personal or household financial costs associated with the acquisition of food for an adequate diet should be at a level that the attainment and satisfaction of other basic needs are not threatened or compromised (par. 13). Toegang tot water dient betaalbaar te zijn. Dit betekent in de visie van het Comité, zoals bepaald in General Comment nr. 15 (2003), dat ‘any payment for water services, has to be based on the principle of equity, ensuring that these services, whether privately or publicly provided, are affordable to all, including socially disadvantaged groups’ (par. 27).
De koopkrachtvooruitzichten voor 2019 zijn volgens het NIBUD voor de meeste huishoudens positief; ze hebben gemiddeld € 35,- per maand meer te besteden. Twee-verdieners met kinderen gaan er echter op achteruit als één van de partners minder verdient dan het minimumloon. Huishoudens die relatief veel uitgeven aan een dieet, medicijnen of zorgmiddelen, gaan er volgens het NIBUD iets minder in koopkracht op vooruit. Het is mijns inziens duidelijk dat met name de lagere inkomensgroepen en de uitkeringsgerechtigden geraakt zullen worden door de BTW-verhoging, omdat zij relatief weinig te besteden hebben en weinig of geen alternatieven. Een relatief groot aandeel van hun inkomen zal besteed worden aan basisbehoeften, dit in tegenstelling tot de hogere inkomens.
Het is opmerkelijk dat tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan eigenlijk geen aandacht is besteed aan de vraag hoe de BTW-verhoging van 6 naar 9 % zich verhoudt tot de internationale mensenrechtelijke verplichtingen van Nederland. Noch de Raad van State, de regering of Kamerleden uit beide Kamers noemen de mogelijke mensenrechtelijke gevolgen van de maatregel. Wel merkt de Raad van State in zijn Advies op dat ‘er mogelijk forse effecten kunnen optreden voor bepaalde sectoren of mensen, afhankelijk van hun consumptiepatroon’, maar dit wordt niet in verband gebracht met het genot van mensenrechten. Wel stelden de Tweede Kamerleden Leijten en Laçin bij amendement (Kamerstuk 35026, nr. 27) voor de BTW-verhoging op drinkwater te schrappen, omdat water een eerste levensbehoefte is en met name de huishoudens met de laagste inkomens erdoor getroffen zouden worden, aangezien zij relatief het meest kwijt zijn aan vaste lasten. Zij werden daarin gesteund door de grote waterbedrijven in Nederland die in een paginagrote advertentie opmerkten dat in 2019 de prijs van water voor ongeveer 30% zal bestaan uit belastingen.
Ik ben van mening dat het een verkeerd signaal is om eerste levensbehoeften (voeding, water, medicijnen, kleding en schoeisel) generiek zwaarder te belasten zonder compensatoire maatregelen voor de laagste inkomensgroepen en diegenen die onder de armoedegrens leven. Het zou ertoe kunnen leiden dat mensen met bijvoorbeeld alleen maar een bijstandsuitkering of AOW meer gaan bezuinigen op voedingsartikelen, of hun consumptiepatroon voor voeding gaan verschuiven naar producten van de budgetmerken in de supermarkten die veelal laag geprijsd zijn, maar vaak ook ongezonder. Dat is problematisch en ongewenst vanuit het oogpunt van preventie van gezondheidsproblemen zoals bepleit door het kabinet.
In feite gaat het bij de verhoging van het lage BTW-tarief om een regressieve maatregel: de economische toegankelijkheid van voedingsproducten en andere basisbehoeften gaat achteruit. Dit soort maatregelen vereist een expliciete rechtvaardiging in het kader van de verplichting die verdragsstaten bij het IVESCR hebben om ‘steeds nader tot een algehele verwezenlijking’ van de verdragsrechten te komen (artikel 2, eerste lid IVESCR).
Regering en parlement dienen zich bewust te zijn van de mensenrechtelijke effecten van belastingmaatregelen. Een mensenrechtentoets dient daarom plaats te vinden bij een plan om het lage BTW-tarief te verhogen. Dit dient te gebeuren in de fase van het ontwerpen van de maatregel op departementaal niveau, door de Raad van State en natuurlijk bij de bespreking van het voorstel door regering en parlement. Daar heeft het nu aan ontbroken. Een expliciete motivering en rechtvaardiging van de BTW-verhoging in termen van mensenrechten had naar mijn mening beslist moeten plaats vinden.
Fons Coomans
Bijzonder hoogleraar rechten van de mens, Universiteit Maastricht