EHRM 16 februari 2021, Stichting Landgoed Steenbergen e.a. t. Nederland: geen schending artikel 6 EVRM

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft op 16 februari 2021 geoordeeld in de zaak Stichting Landgoed Steenbergen e.a. t. Nederland (appl. no. 19732/17). De zaak betrof de kennisgeving van een ontwerpbesluit en de bekendmaking van een besluit inzake vergunning voor uitbreiding van een motorcross-baan. Het Europees Hof oordeelde dat geen sprake was van schending van het recht op toegang tot de rechter als vastgelegd in artikel 6 EVRM.

Samenvatting

Feiten

De klagers zijn Stichting Landgoed Steenbergen en drie personen met Nederlandse nationaliteit, geboren in respectievelijk 1961, 1962 en 1963 met woonplaats Wapenfeld, gemeente Heerde. Stichting Landgoed Steenbergen is ook gevestigd in Wapenfeld. In de nabijheid van het landgoed en de woningen van de klagers bevindt zich een motorcross-baan, die wordt beheerd door een vereniging. In september 2013 heeft het bestuur van de vereniging op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verzocht om vergunning voor het uitbreiden van motorcross-activiteiten. De gevraagde uitbreiding betrof (onder meer) een verruiming van de tijden waarop en het aantal motoren waarmee motorcrosswedstrijden- en trainingen konden worden verreden.

Op 4 december 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland (hierna: Gedeputeerde Staten) een kennisgeving op de provinciale website geplaatst, inhoudende dat zij voornemens waren de gevraagde vergunning te verlenen. In de kennisgeving stond dat het ontwerpbesluit en de relevante documenten van 9 december 2013 tot 20 januari 2014 ter inzage lagen in het Provinciehuis van Gelderland en op de provinciale website. Belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht konden tot 20 januari 2014 een zienswijze op het ontwerpbesluit indienen. In het ontwerpbesluit stond dat het instellen van beroep tegen het besluit van Gedeputeerde Staten alleen mogelijk was indien de betrokkene eerder zijn of haar zienswijze op het ontwerpbesluit had ingediend en hij of zij belanghebbende was. Gedeputeerde Staten hebben geen zienswijzen op het ontwerpbesluit ontvangen.

Op 27 januari 2014 hebben Gedeputeerde Staten vergunning voor het uitbreiden van de motorcross-activiteiten aan de vereniging verleend. De vergunning is bekendgemaakt op de provinciale website. In een mededeling op deze website stond verder dat het besluit en de relevante documenten van 30 januari tot 13 maart 2014 konden worden ingezien in het Provinciehuis en op de provinciale website. Belanghebbenden konden tot 13 maart 2014 beroep instellen tegen het besluit.

De klagers in deze zaak namen op 4 november 2014 kennis van het besluit van Gedeputeerde Staten. Op 12 november 2014 stelden zij beroep tegen het besluit in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij zij onder meer betoogden dat het niet duidelijk was dat de relevante documenten voor het besluit waren gepubliceerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde de klagers op 7 september 2016 niet-ontvankelijk in hun beroep.

Op 2 maart 2017 dienen de klagers een verzoekschrift in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Met een beroep op artikel 6 lid 1 EVRM (recht op een eerlijk proces) en artikel 8 EVRM (recht op respect voor het privéleven) betogen zij dat het uitsluitend online kennisgeven van het ontwerpbesluit en bekendmaken van het besluit hun recht op toegang tot de rechter heeft aangetast.

De Asociación para la Prevención y Estudios de Delitos, Abusos y Negligencias en Informática y Comunicaciones Avanzadas krijgt toestemming om als third-party intervener in de procedure te interveniëren.

Oordeel van het Hof

(Vierde kamer: Grozev (president), Vehabović, Motoc, Kucsko-Stadlmayer, Vilanova, Schukking, Guerra Martins)

Het hof roept, onder verwijzing naar zijn eerdere jurisprudentie, onder meer Naït-Liman / Zwitserland (15 maart 2018, nr. 51357/07) en Geffre / Frankrijk (23 januari 2003, nr. 51307/99), in herinnering dat beperkingen mogelijk zijn op het recht op toegang tot de rechter (artikel 6 lid 1 EVRM), waarbij toegang is gereguleerd door het nationale recht van de lidstaat.

Het hof overweegt dat, wanneer beroep openstaat tegen een door een bestuursorgaan genomen besluit, er een systeem dient te zijn dat partijen die door dit besluit worden geraakt in staat stelt tijdig kennis te nemen van het besluit. Dit vereist dat het besluit, of relevante informatie daarover, beschikbaar wordt gesteld op een tevoren vastgestelde en gepubliceerde wijze, die gemakkelijk toegankelijk is voor alle partijen die mogelijk door het besluit worden geraakt. Mits er voldoende waarborgen zijn voor een zodanige toegankelijkheid, valt het in beginsel onder de margin of appreciation van de lidstaat om te kiezen voor een systeem van bekendmaken langs uitsluitend elektronische weg.

Ten aanzien van de onderhavige zaak accepteert het hof het standpunt van de Nederlandse regering dat elektronische communicatie tussen overheidsorganen en burgers kan bijdragen aan een meer toegankelijk en beter functionerend bestuur. Het hof geeft aan te onderzoeken of er, in het licht van de omstandigheden van deze zaak, een goede balans is gevonden tussen enerzijds het belang van de samenleving bij een modern en efficiënt bestuur en anderzijds het belang van de klagers.

Het hof merkt op dat kennisgeving van het ontwerpbesluit en bekendmaking van het besluit van Gedeputeerde Staten tot uitbreiding van de vergunning voor de motorcrossvereniging uitsluitend online heeft plaatsgevonden en dat het instellen van beroep tegen dit besluit uitsluitend mogelijk was indien de belanghebbende eerder zijn of haar zienswijze had ingediend. Het hof overweegt dat een praktijk van het uitsluitend langs elektronische weg bekendmaken van besluiten waartegen burgers mogelijk in rechte willen opkomen, het risico met zich brengt dat het besluit burgers die geen toegang tot internet hebben, of geen digitale vaardigheden hebben, niet bereikt.

Gelet op, onder meer, het hoge percentage internetgebruikers (Internet penetration rate) in Nederland en het feit dat de praktijk van het uitsluitend online kennisgeven en bekendmaken van (ontwerp)besluiten ten tijde van het bestreden besluit al enige tijd in werking was en deze praktijk bij de introductie ervan is bekendgemaakt in lokale kranten, oordeelt het Hof dat klagers geen argumenten naar voren hebben gebracht die het hof in staat stellen te concluderen dat de klagers geen duidelijke, praktische en effectieve gelegenheid hebben gehad om hun zienswijze naar voren te brengen en beroep tegen het besluit in te stellen. Het hof concludeert dat artikel 6 EVRM niet is geschonden.

Met betrekking tot de klacht op grond van artikel 8 EVRM (recht op respect voor het privéleven) stelt het hof vast dat de klagers niet hebben voldaan aan de formele vereisten voor het instellen van beroep in de nationaalrechtelijke procedure. Gelet hierop verklaart het hof klagers niet-ontvankelijk in hun klacht op grond van artikel 8 EVRM.

Slotsom

Het hof oordeelt unaniem dat in deze zaak artikel 6 lid 1 EVRM niet is geschonden.

Bronnen

Stichting Landgoed Steenbergen e.a. t. Nederland, 16 februari 2021 (appl. no. 19732/17).

Persbericht EHRM 16 februari 2021