EHRM 21 mei 2019, G.K. t. België: schending artikel 3 Protocol No. 1 EVRM

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft op 21 mei 2019 geoordeeld in de zaak G.K. België, appl. no. 58302/10.

De zaak betrof de klacht van G.K. dat zij op onrechtmatige wijze – onder druk – haar zetel in de Belgische Senaat heeft moeten opgeven. Het Europese Hof oordeelde dat sprake was van schending van artikel 3 Protocol No. 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM ) (recht op vrije verkiezingen).

SAMENVATTING

Feiten

G.K. is een persoon met Belgische nationaliteit die bij verkiezingen in juni 2010 is gekozen tot Lid van de Belgische Senaat. In augustus 2010 werd G.K. tijdens een privé-reis naar Azië beschuldigd van een drugsdelict. Zij ontkende hieraan schuldig te zijn en informeerde de Voorzitter van de Senaat. Na G.K.’s terugkeer in Brussel riep de Voorzitter van de Senaat haar op voor een bijeenkomst met twee andere senatoren van G.K.’s eigen partij. Volgens G.K. werd zij tijdens deze bijeenkomst gedwongen een voorgeschreven ontslagbrief te tekenen. Op 2 september 2010 bevestigde de directeur-generaal van de Senaat de ontvangst van de ontslagbrief. Enkele dagen daarna berichtte G.K. de Voorzitter van de Senaat dat zij haar termijn als senator wilde voortzetten, waarbij zij stelde dat zij was gedwongen de ontslagbrief te tekenen. G.K. kreeg vervolgens bericht dat het aan de plenaire vergadering van de Senaat was om deze kwestie te beoordelen, op het moment dat zou worden besloten over de toelating van de opvolger voor de senaatszetel. Op 12 oktober 2010 vond een plenaire zitting van de Senaat plaats waarin de Senaat na beraadslaging oordeelde dat er geen reden was om de geldigheid van het door G.K. ingediende ontslag te betwisten. De Senaat nam formeel kennis van het ontslag van G.K., waarna haar opvolger als senator werd toegelaten. Volgens G.K. werd haar daarna toegang tot het gebouw van de Senaat ontzegd.

 G.K. (hierna: klaagster) dient op 8 december 2010 een verzoekschrift in bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het Hof). G.K. stelt, met een beroep op artikel 3 Protocol No. 1 EVRM (recht op vrije verkiezingen), dat zij op onrechtmatige wijze – onder druk – haar zetel in de Senaat heeft moeten opgeven.

Oordeel van het Hof

Het Hof stelt voorop dat het in zijn eerdere jurisprudentie (Occhetto/Italië, 12 november 2013, nr. 14507/07) heeft geoordeeld dat de weigering om het herroepen van een ontslagneming van een parlementslid te accepteren een legitiem doel kan dienen, nl. het waarborgen van de rechtszekerheid in het kader van het electorale proces.

Het Hof merkt op dat, nu klaagster expliciet heeft aangegeven dat zij haar ontslag onder druk had genomen en dat zij haar zetel in de Senaat wenste te behouden, er ten minste een geschil was over de geldigheid van haar ontslagneming. Het Hof stelt vast dat ten tijde van het ontslag noch de Belgische wet, noch het Reglement van de Senaat een procedure voorschreef voor het geval van het herroepen van een ontslagneming door een senator. In het bijzonder was niet gespecificeerd of het nemen van ontslag door een senator ipso facto (uit eigen kracht) effect kreeg en niet kon worden herroepen, dan wel onherroepelijk werd nadat het was goedgekeurd door de plenaire vergadering van de Senaat. Het Hof overweegt dat aldus, in de afwezigheid van een regeling, aan de juridische dienst van de Senaat is gevraagd twee juridische opinies te produceren, die aangaven dat het aan de plenaire vergadering van de Senaat was om te oordelen over de geldigheid van de ontslagneming op het moment dat zou worden besloten over de toelating van de opvolger voor de Senaatszetel. Het Hof stelt vast dat de discretie die aan de Senaat toekomt in het onderhavige geval niet met voldoende precisie is omschreven in regels van nationaal recht.

Het Hof overweegt in dit kader dat de procedures ten aanzien een ontslagneming door een senator geen procedurele waarborgen tegen willekeur boden. Het Reglement van de Senaat bepaalde dat het Bureau van de Senaat oordeelde over de geloofsbrief van de opvolger voor de zetel van klaagster en aldus, indirect, ook over de geldigheid van haar ontslagneming. Het Hof stelt vast dat klaagster noch haar advocaat is gehoord door het Bureau en dat klaagster ook niet is uitgenodigd haar argumenten schriftelijk naar voren te brengen. Het Bureau heeft aangegeven dat het zijn rapport heeft opgesteld op basis van het voorliggend bewijsmateriaal, inclusief twee brieven van klaagster en haar advocaat. Het Hof stelt ook vast dat het Bureau geen redenen heeft gegeven voor het verwerpen van de argumenten van klaagster en dat het Bureau heeft geoordeeld dat er geen reden was om de geldigheid van de ontslagneming van klaagster te betwisten.

Het Hof overweegt vervolgens dat het Bureau was samengesteld uit senatoren en dat twee van deze senatoren er door klaagster van waren beschuldigd druk op haar te hebben uitgeoefend op het moment dat zij haar ontslagbrief tekende. Het Hof geeft aan dat er geen reden is om aan te nemen dat deze twee senatoren zich hebben onthouden van deelname aan het debat over de geldigheid van de ontslagneming van klaagster. Aangezien het Bureau in besloten setting bijeen was, is het onmogelijk te weten welke rol zij hebben gespeeld in de discussies. Het Hof overweegt in dit verband dat de samenstelling van het Bureau in casu niet zodanig is geweest dat het de indruk kon wegnemen dat de senatoren die door klaagster waren beschuldigd een dominante rol hebben gespeeld in het besluitvormingsproces.

Ten aanzien van de beraadslagingen in de plenaire vergadering van de Senaat overweegt het Hof dat deze niet op een zodanige wijze zijn gevoerd dat zij de tekortkomingen in de procedure bij het Bureau ongedaan konden maken. De twee senatoren die door klaagster waren beschuldigd waren ook aanwezig in de plenaire vergadering van de Senaat op 12 oktober 2010. Het Hof stelt vast dat er geen aanwijzing is dat zij zich hebben onthouden van het uitbrengen van een stem. Het Hof merkt voorts op dat klaagster geen gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord en argumenten naar voren te brengen, nu aan haar toegang tot het parlementsgebouw was ontzegd door het beveiligingspersoneel.

Het Hof stelt vast dat de ontslagneming van klaagster is geaccepteerd door de Senaat zonder haar procedurele waarborgen tegen willekeur te bieden. Het Hof overweegt dat dit de essentie van haar rechten op grond van artikel 3 Protocol No. 1 EVRM (recht op vrije verkiezingen) schaadt.

Het Hof concludeert, met zes stemmen tegen een, dat artikel 3 Protocol No. 1. EVRM is geschonden. Aan deze uitspraak is een opinion dissidente van rechter Mourou-Vikström gehecht.

BRONNEN

EHRM 21 mei 2019, G.K. België, appl. no. 58302/10.

Persbericht EHRM 21 mei 2019.