EHRM 24 januari 2019: Catt tegen Verenigd Koninkrijk

Opslag van persoonsgegevens van activist in politie-databank betreffende ‘binnenlands extremisme’. Schending artikel 8 EVRM. EHRM 24 januari 2019, Catt t. Verenigd Koninkrijk

Feiten

De Britse John Oldroyd Catt is geboren in 1925 en woont in Brighton. Hij is zijn hele leven vredesactivist geweest en neemt regelmatig deel aan verschillende demonstraties. In 2005 begon hij deel te nemen aan demonstraties georganiseerd door een groep met de naam Smash EDO. Deze groep zette zich in voor de sluiting van de Brighton factory of US arms company EDO MBM Technology Ltd, een Amerikaans bedrijf dat wapens en wapenonderdelen fabriceert en een vestiging in Brighton heeft. Bij de protesten van Smash EDO vonden ernstige wanordelijkheden plaats en was veel politie aanwezig. Catt is zelf nooit veroordeeld voor enige strafrechtelijke overtreding.

In maart 2010 diende Catt een verzoek in bij de politie op grond van de Britse Data Protection Act 1998, waarbij hij inzage vroeg in alle informatie die over hem zou zijn opgeslagen. De politie gaf inzage in 66 sets van ingevoerde gegevens verzameld tussen maart 2005 en oktober 2009, de meeste daarvan gerelateerd aan Smash EDO, maar ook 13 sets van ingevoerde gegevens over andere demonstraties en evenementen. Het ging onder meer om deelname aan een conferentie van de Trades Union Congress in Brighton in 2006, aan een congres van de Labour Party in 2007 en aan een pro-Gaza bijeenkomst in 2009.

Deze gegevens waren opgeslagen in een politie-databank betreffende ‘binnenlands extremisme’ (domestic extremism) en opgenomen in records over individuen en in rapporten die Catt incidenteel noemden. Deze ingevoerde gegevens betroffen meestal Catt’s naam, zijn aanwezigheid bij een evenement, geboortedatum, adres en soms een beschrijving van zijn uiterlijk. In augustus 2010 verzocht Catt de Association of Chief Police Officers (ACPO) de gegevens over hem te vernietigen, maar ACPO wees dit verzoek af.

Catt ging in beroep tegen de weigering van ACPO om de gegevens te vernietigen. Op 30 mei 2012 verwierp de High Court zijn beroep. Deze uitspraak werd op 14 maart 2014 in hoger beroep vernietigd door de Court of Appeal, die oordeelde dat de opslag van de gegevens over Catt disproportioneel was. Tegen dit arrest dienden ACPO en de Politiecommissaris van de Metropolis een cassatieverzoek in bij de Supreme Court. Op 4 maart 2015 casseerde de Supreme Court met vier stemmen tegen één het arrest van de Court of Appeal. Naar het oordeel van de Supreme Court was de opslag van gegevens over Catt in de databank bij de wet voorzien en proportioneel.

Op 2 september 2015 diende Catt (hierna: klager) een verzoekschrift in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Hij betoogde dat de opslag van zijn gegevens in de politie-databank een schending zou vormen van zijn recht op respect voor het privéleven (artikel 8 EVRM).

Oordeel van het Hof

Het Hof onderzoekt eerst of de inperking op het recht op respect voor het privéleven van klager bij de wet is voorzien. Het Hof stelt voorop zorgen te hebben over de ambiguïteit van de wettelijke basis voor het verzamelen van de persoonsgegevens van klager. Het wijst op de ruim gedefinieerde notie van ‘binnenlands extremisme’ en op het feit dat de persoonsgegevens van klager potentieel voor onbeperkte tijd bewaard kunnen worden. Het Hof wijst er ook op dat de persoonsgegevens over klager niet werden doorgegeven aan derden en dat klager de mogelijkheid had een verzoek tot vernietiging van zijn persoonsgegevens in te dienen. In dit kader overweegt het Hof, onder verwijzing naar zijn jurisprudentie (4 december 2008, S. en Marper t. Verenigd Koninkrijk), dat de vraag of het verzamelen, bewaren en gebruik van de persoonsgegevens bij de wet voorzien is nauw samenhangt met de bredere vraag of de inperking op het privéleven noodzakelijk is in de democratische samenleving. Gelet hierop vindt het Hof het niet nodig te beslissen of de inperking op het privéleven van klager voldeed aan de eis van voorzienbaarheid bij wet. Het Hof overweegt voorts dat de databank van de politie in het onderhavige geval een legitiem doel diende, namelijk het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Over de vraag of de inperking op het recht op respect voor het privéleven van klager noodzakelijk was in de democratische samenleving, stelt het Hof voorop dat er goede redenen waren om de gegevens in de databank te verzamelen. In het geval van klager was het verzamelen van de gegevens over hem gerechtvaardigd omdat over de activiteiten van Smash EDO bekend was dat deze gewelddadig waren en potentieel crimineel. Het Hof overweegt dat, hoewel klager zelf nooit gewelddadig is geweest en ook geen neiging naar zulk gedrag heeft getoond, hij zich wel herhaaldelijk en publiekelijk met Smash EDO heeft geïdentificeerd.

Vervolgens overweegt het Hof dat het voortdurend bewaren van de gegevens in het geval van klager disproportioneel was, nu dit persoonlijke gegevens betrof die politieke meningen onthulden en daarom verhoogde bescherming behoefden. Het Hof voegt toe dat door de Britse regering was erkend dat klager geen dreiging vormde voor wie dan ook, mede gelet op zijn leeftijd. Het Hof stelt ook vast dat er in dit geval een gebrek is geweest aan effectieve procedurele waarborgen. Dit betrof onder meer de afwezigheid van een tijdslimiet met betrekking tot de termijn voor het bewaren van gegevens. De enige regel daarvoor was dat de gegevens minimaal zes jaar moesten zijn bewaard voordat een herbeoordeling (review) kon plaatsvinden. Het Hof overweegt dat in het geval van klager niet duidelijk is of na zes jaar een herbeoordeling heeft plaatsgevonden en merkt op dat dit een contrast vormt met privacy-resoluties aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa die aangeven dat er een maximum-tijdslimiet moet zijn voor het bewaren van bepaalde categorieën van informatie. Het Hof geeft voorts aan bezorgd te zijn over de effectiviteit van de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te stellen, omdat de politie in casu ten tijde van de gerechtelijke procedures op nationaal niveau meer gegevens over klager bleek te hebben bewaard dan eerder was aangegeven.

Het Hof overweegt dat het nut van een herbeoordeling kon worden betwijfeld, omdat bij de beslissing om gegevens langer te bewaren niet was betrokken dat gegevens die een politieke mening onthullen verhoogde bescherming behoeven.

Ten slotte verwerpt het Hof het argument van de Britse regering dat het te ingewikkeld zou zijn om alle informatie over klager te herbeoordelen en te vernietigen, nu de databank over extremisme niet geautomatiseerd was. Het Hof merkt daarbij op dat nationale documenten lieten zien dat in het geval van klager herbeoordeling en vernietiging van gegevens was overwogen en dat vernietiging van enkele gegevens daadwerkelijk had plaatsgevonden.

Gelet op het voorgaande oordeelt het Hof unaniem dat het recht op respect voor het privéleven (artikel 8 EVRM) van klager is geschonden.

Aan de uitspraak is een concurring opinion gehecht van rechter Koskelo waarbij rechter Felici zich heeft aangesloten.

Bron

Persbericht EHRM 24 januari 2019.