EHRM 4 december 2008, S en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft op 4 december 2008 uitspraak gedaan in een zaak betreffende het opslaan van DNA-materiaal, DNA-profielen en vingerafdrukken in een databank van de Britse overheid. Het Hof oordeelde dat in casu het recht op respect voor het privé-leven was geschonden.

De zaak betreft de klacht van twee Britten, S. en Michael Marper, wiens vingerafdrukken, DNA-materiaal en DNA-profielen (gedigitaliseerde informatie betreffende het DNA-materiaal) zijn opgeslagen in een databank van de Britse overheid. De vingerafdrukken en DNA-materialen zijn bij hen afgenomen in een strafrechtelijke procedure tegen hen. Beide zijn ontslagen van rechtsvervolging. Hun vingerafdrukken, DNA-materialen en DNA-profielen bleven daarna opgeslagen in de databank, met het doel om voor onbepaalde tijd te worden bewaard. De eerstgenoemde klager, S, was elf jaar oud ten tijde van de strafrechtelijke vervolging, en het ontslag daarvan, jegens hem.

Het Hof stelde voorop dat DNA-materiaal (‘cellular samples’) veel gevoelige informatie bevat over een individu, inclusief materiaal over diens gezondheid. Ook bevat het een unieke genetische code die van groot belang is voor het betreffende individu en diens verwanten.

Voorts overwoog het Hof dat DNA-profielen een middel vormen om genetische relaties tussen personen te kunnen vaststellen. Bovendien kunnen hiermee conclusies worden getrokken over etnische oorsprong, hetgeen het bewaren van deze profielen naar het oordeel van het Hof nog gevoeliger maakt.

Op grond van het vorenstaande oordeelde het Hof dat het bewaren van zowel DNA-materiaal als DNA-profielen in casu een inbreuk vormde op artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op respect voor het privé-leven).

Ook het zonder instemming van de betrokkene opslaan van vingerafdrukken, waarin uniek materiaal over het individu is vastgelegd, vormde naar het oordeel van het Hof een inbreuk op het recht op respect voor het privé-leven van de klagers.

Het Hof stelde vast dat het opslaan van de vingerafdrukken, het DNA-materiaal en de DNA-profielen een basis had in de Britse wetgeving (the 1984 Act) en plaatsvond met het oog op een legitiem doel, namelijk het ontdekken en daarmee voorkomen van misdrijven. Het Hof overwoog dat het, in een context als de onderhavige, van essentieel belang is om duidelijke, gedetailleerde regels te hebben over de reikwijdte en de toepassingen van de bevoegdheid tot het opslaan van de genoemde materialen, alsmede miminum-waarborgen voor de betrokkenen. Het Hof ging niet in op de vraag of de Britse wetgeving aan die eisen voldeed, gezien zijn – hieronder weergegeven – conclusies betreffende de proportionaliteitseis.

Ten aanzien van de vraag of de inbreuk op het recht op respect voor het privé-leven van de klagers ‘noodzakelijk in de democratische samenleving’ was (de proportionaliteitseis) verwees het Hof naar het Europese Databeschermingsverdrag (Verdrag van Straatsburg 1981) en daaropvolgende Aanbevelingen van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, alsmede naar de rechtstelsels van andere Verdragssluitende Staten bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het Hof verwoordde de kernprincipes van het Databeschermingsverdrag en de rechtsstelsels van de andere Staten, volgens welke het opslaan van data proportioneel moet zijn in verhouding tot het doel van de data-verzameling, alsmede beperkt in tijd. Wat betreft DNA-materiaal stelt het Hof vast dat in de rechtstselsels van de meeste Verdragssluitende Staten deze materialen slechts mogen worden afgenomen van personen die worden verdacht van misdaden van een zekere zwaarte. In de grote meerderheid van de Verdragssluitende Staten moeten DNA-materiaal en DNA-profielen worden verwijderd uit de databank en vernietigd onmiddellijk of binnen korte tijd na vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging van de betrokkene.

Het Hof stelde vast dat Engeland, Wales en het Verenigd Koninkrijk de enige rechtsstelsels binnen de Raad van Europa zijn waarin vingerafdrukken en DNA-materiaal van personen van welke leeftijd dan ook en verdacht van welk misdrijf of overtreding dan ook, voor onbepaalde tijd werden opgeslagen.

Het Hof overwoog dat de bescherming van art. 8 EVRM op onacceptabele wijze zou worden verzwakt indien moderne technieken in het justitiële systeem zouden worden gebruikt zonder een nauwkeurige weging van de mogelijke voordelen van zulke technieken tegen het belang van respect voor het privé-leven.

Ook wees het Hof op het risico van stigmatisering, volgend uit het feit dat personen zoals S en Marper, die niet waren veroordeeld voor enig misdrijf en derhalve recht hadden op de presumptie van onschuld, werden behandeld op dezelfde wijze als veroordeelde personen. De perceptie dat zij niet werden behandeld als onschuldige personen werd naar het oordeel van het Hof vergroot door het feit dat hun data voor onbepaalde tijd werden bewaard op dezelfde wijze als de data van veroordeelde personen.

Het Hof overwoog dat het opslaan van data van onschuldige personen in het bijzonder schadelijk kan zijn voor minderjarigen, zoals S., gezien hun bijzondere situatie en het belang van hun ontwikkeling en integratie in de samenleving. Het Hof gaf aan dat bijzondere aandacht moest worden gegeven aan de bescherming van minderjarigen tegen schade die zou kunnen ontstaan als gevolg van het opslaan door de autoriteiten van hun persoonsgegevens na ontslag van rechtsvervolging of vrijspraak van de verdenking van een misdrijf.

Op grond van het vorenstaande oordeelde het Hof dat de inbreuk op het recht op respect voor het privé-leven van de klagers niet ‘noodzakelijk in de democratische samenleving’ was en artikel 8 EVRM derhalve was geschonden.

De gehele tekst van de uitspraak kan worden gedownload in het onderstaande.

Bronnen

Uitspraak van het EHRM in de zaak Marper en S t. het Verenigd Koninkrijk

Persbericht van het EHRM