Gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding discrimineert en stigmatiseert

De Eerste Kamer doet vandaag vooronderzoek naar het wetsvoorstel voor een gedeeltelijk verbod op geszichtsbedekkende kleding (het zogenaamde ‘boerkaverbod’). Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) adviseert de Eerste Kamer om het wetsvoorstel niet aan te nemen.

De aanleiding voor het invoeren van een gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding is volgens het NJCM geen reactie op een concreet en actueel probleem, maar lijkt veeleer ingegeven door politieke overwegingen.

Het wetsvoorstel werkt stigmatisering en discriminatie van moslimvrouwen in het bijzonder, en bepaalde bevolkingsgroepen in het algemeen, in de hand. Het baant een weg voor verdere uitsluiting van mensen die op eigen wijze invulling willen geven aan hun leven. De vrijheid van godsdienst en het recht op eerbiediging van het privéleven worden op een onrechtmatige wijze ingeperkt.

In een democratische rechtsstaat is het onwenselijk dat een meerderheid in de samenleving zonder goede reden en noodzaak haar moraal oplegt aan een minderheid, wanneer die moraal leidt tot vergaande inperkingen van de uitoefening van individuele vrijheden.

Het NJCM is van oordeel dat het wetsvoorstel in strijd is met mensenrechten en adviseert om het wetsvoorstel niet aan te nemen.

Lees hier de volledige tekst van NJCM’s brief aan de Eerste Kamer. (PDF)