Gerechtshof Den Haag, 29 december 2015

Op 29 december 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag de Staat der Nederlanden veroordeeld wegens strijd met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en met artikel 7 van de Grondwet bij het opleggen van contractuele voorwaarden voor de verspreiding van foto’s van detentiecentra. In deze detentiecentra worden vreemdelingen vastgehouden in vreemdelingenbewaring.

De zaak was aangespannen door fotograaf Robert Glas, die een fotoserie over de detentiecentra maakte voor het weekblad Vrij Nederland. Pas na het instellen van een kort geding gaf het Ministerie van Veiligheid en Justitie toestemming voor deze fotoserie. Zij deed dit met behulp van een contract waarin stond dat Glas zijn foto’s alleen opnieuw mocht laten publiceren na voorafgaande toestemming van het Ministerie. In het contract was een geheimhoudingsclausule opgenomen.

Naar het oordeel van het Gerechtshof was dit contract in strijd met artikel 10 van het EVRM (de ‘freedom of expression’). Dit artikel bevat niet alleen de vrijheid van meningsuiting, maar ook de vrijheid van nieuwsgaring en de ‘waakhondfunctie’ van de pers en non-gouvernementele organsiaties (NGO’s).
Een inbreuk op artikel 10 EVRM is alleen toegestaan als voldaan wordt aan een aantal vereisten die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) eerder had geformuleerd in het ‘Times-arrest.’ Aan twee vereisten werd volgens het Hof met name niet voldaan, namelijk het bestaan van een ‘wettelijke grondslag’ en een ‘pressing social need’. Omdat het ging om voorafgaande beperking van publicaties gelden bovendien extra hoge eisen voor de voorzienbaarheid van de beperkingen.

Ook oordeelde het Gerechtshof dat het contract in strijd was met artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). Hierover overwoog het Hof, in rechtsoverweging 2.3:

´Artikel 7 lid 1 Grondwet bepaalt dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Dit betekent niet alleen dat het [appellant] vrij staat zijn gedachten of gevoelens in de door hem gemaakte foto’s vast te leggen, maar tevens dat hij het recht heeft deze foto’s te publiceren en te verspreiden. Weliswaar mogen aan de verspreiding van de foto’s ook buiten de formele wetgever om beperkingen worden gesteld, maar deze mogen in geen geval zo ver gaan dat de overheid de verspreiding van de foto’s in het algemeen verbiedt of de inhoud ervan preventief beoordeelt. Dit laatste ligt wel besloten in de door de Staat en [appellant] gesloten overeenkomst. Immers, door de verspreiding afhankelijk te stellen van een door de overheid te verlenen toestemming, welke al dan niet zal worden verleend aan de hand van de – door de overheid te beantwoorden – vraag (a) aan welke derde(n) de foto’s worden verstrekt, (b) welk medium de foto’s zal publiceren en (c) of de onderschriften bij de foto’s of de duidende tekst al dan niet feitelijke onjuistheden bevatten, is de publicatie afhankelijk gesteld van een voorafgaand verlof wegens de inhoud. Overigens bevat de overeenkomst geen enkele indicatie aan de hand van welke maatstaf de Staat de onder (a) en (b) aangeduide vraag moet beoordelen. Voorts verliest de Staat uit het oog dat over de vraag of een onderschrift of duidende tekst ‘feitelijke onjuistheden’ bevat verschil van mening mogelijk is en dat dus de toets op feitelijke onjuistheden wel degelijk een, door artikel 7 Grondwet verboden, bemoeienis met de inhoud van de publicaties inhoudt.´

De volledige tekst van de uitspraak kan worden gedownload in het onderstaande.

Bronnen

Gerechtshof Den Haag, 29 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3545¨.