Hoge Raad: Nederlandse staat in zeer beperkte mate aansprakelijk in zaak ‘Mothers of Srebrenica’

De Hoge Raad heeft op 19 juli 2019 geoordeeld in de zaak staat der Nederlanden t. Stichting Mothers of Srebrenica c.s. (ECLI:NL:HR:2019:1223). De Hoge Raad heeft bepaald dat de Nederlandse staat in deze zaak in zeer beperkte mate aansprakelijk is. Die aansprakelijkheid is beperkt tot tien procent van de geleden schade van ongeveer 350 slachtoffers.

Samenvatting

 

Feiten

De zaak ziet op de gebeurtenissen die in 1995 hebben plaatsgevonden rond de val van de stad Srebrenica op 11 juli 1995 en de evacuatie in de dagen daarna vanaf de ‘mini safe area’ van Dutchbat. Centraal staat de vraag of de Nederlandse staat (geheel of gedeeltelijk) aansprakelijk kan worden gehouden jegens de nabestaanden van de moslimmannen die destijds door de Bosnische Serven zijn vermoord. De nabestaanden vinden dat Dutchbat te weinig heeft gedaan om de opmars van de Bosnische Serven te stuiten en de bevolking te beschermen. Ook heeft Dutchbat volgens hen onrechtmatig gehandeld door mee te werken aan de evacuatie van de vluchtelingen die naar de ‘mini safe area’ van Dutchbat in Potočari waren gevlucht. Bij de evacuatie op 12 en 13 juli 1995 zijn de mannelijke vluchtelingen door de Bosnische Serven van de overige vluchtelingen gescheiden en afgevoerd, waarna zij zijn vermoord.

Procedure

De Stichting “Mothers of Srebrenica” heeft samen met tien vrouwen, allen nabestaanden van de mannen die in juli 1995 zijn vermoord, een proces aangespannen tegen de Verenigde Naties (VN) en de Nederlandse staat. Zij willen vergoeding van de schade die zij door de dood van hun dierbaren hebben geleden. In 2012 heeft de Hoge Raad al vastgesteld dat de Nederlandse rechter niet mag oordelen over een vordering tegen de VN vanwege immuniteit (ECLI:NL:HR:2012:BW1999). Het proces tegen de Nederlandse staat is daarna voortgezet.

De Rechtbank Den Haag oordeelde op 16 juli 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:8562) dat de Nederlandse staat aansprakelijk is voor de schade van familieleden van de 320 mannen die in de namiddag van 13 juli 1995 door de Bosnische Serven van de Dutchbat-compound in Potočari zijn weggevoerd en waarvan het merendeel vervolgens is gedood. Naar het oordeel van de rechtbank is de Nederlandse staat niet op alle door de ‘moeders van Srebrenica’ aangevoerde punten aansprakelijk. De rechtbank overwoog dat de gedragingen van Dutchbat van vóór de val van Srebrenica ofwel niet aan de staat waren toe te rekenen ofwel niet onrechtmatig waren. Het uitblijven en stopzetten van luchtsteun kon naar het oordeel van de rechtbank niet aan de staat worden toegerekend, net zo min als het feit dat de enclave niet is heroverd.

Op 14 oktober 2014 hebben de Stichting c.s. de Nederlandse staat gedagvaard in hoger beroep en gevorderd dat het Gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank van 16 juli 2014 vernietigt voor zover de vorderingen van de Stichting c.s. tegen de staat zijn afgewezen en dat het hof deze vorderingen alsnog geheel toewijst.

Op 27 juni 2017 oordeelde het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2017:1761) dat de Nederlandse staat in twee opzichten onrechtmatig heeft gehandeld. In de eerste plaats door bij de evacuatie op 13 juli 1995 de vluchtelingen in groepen en door een sluis naar de bussen te laten gaan, waardoor de afscheiding van de mannelijke vluchtelingen door de Bosnische Serven gemakkelijker werd gemaakt. In de tweede plaats door de ongeveer 350 mannelijke vluchtelingen die zich aan het eind van de middag van 13 juli 1995 op de compound bevonden, niet de keuze te bieden om op de compound te blijven. Volgens het hof is hierdoor aan deze groep vluchtelingen een kans van 30 procent onthouden om te ontkomen aan mishandeling en executies. De staat werd daarmee aansprakelijk gesteld voor 30 procent van de schade die is geleden door de nabestaanden. Zowel de staat als de nabestaanden stelden beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Oordeel van de Hoge Raad van 19 juli 2019

De Hoge Raad wijst – net als het gerechtshof – de aansprakelijkheid van de staat af voor het handelen van Dutchbat tot aan het begin van de evacuatie op 12 juli 1995. Dutchbat opereerde tot dat moment onder verantwoordelijkheid van de VN. Dat brengt volgens internationaal recht mee dat de gedragingen van Dutchbat niet als gedragingen van Nederland gelden maar als gedragingen van de VN. De Nederlandse staat kan daarom niet aansprakelijk zijn voor de gebeurtenissen die tot de val van de stad Srebrenica hebben geleid.

Rond de val van de stad Srebrenica op 11 juli 1995 hebben ongeveer 25.000 vluchtelingen hun toevlucht gezocht bij Dutchbat. Zij verbleven deels in de compound en deels in het daarnaast gelegen gebied dat met linten en pantservoertuigen was afgezet (tezamen: de ‘mini safe area’). De omstandigheden in de ‘mini safe area’ waren erbarmelijk. Door de VN en de staat is toen besloten tot evacuatie van de vluchtelingen en van Dutchbat. Vanaf dat moment oefende ook de staat effectieve controle uit over de gedragingen van Dutchbat en kunnen gedragingen van Dutchbat aan de staat worden toegerekend. De evacuatie van de vluchtelingen is onder begeleiding van Dutchbat op woensdag 12 juli 1995 in de middag begonnen. Vanaf de avond van 12 juli wist Dutchbat dat de mannelijke vluchtelingen, nadat zij door de Bosnische Serven van de overige vluchtelingen waren gescheiden, het reële risico liepen op mishandeling en executie. Die wetenschap was derhalve aanwezig toen Dutchbat de evacuatie van vluchtelingen buiten de compound op de mini safe area op donderdagochtend 13 juli voortzette. Het blijven begeleiden van die evacuatie is naar het oordeel van de Hoge Raad niet onrechtmatig. Voor het lot van de vluchtelingen zou het niets hebben uitgemaakt of Dutchbat zijn medewerking had beëindigd omdat de evacuatie hoe dan ook zou zijn voortgezet door de Bosnische Serven. Het stoppen van die begeleiding zou geen invloed hebben gehad op het risico voor de mannelijke vluchtelingen die buiten de compound verbleven omdat zij zich niet konden verbergen. Ook als Dutchbat zou stoppen met het begeleiden van de evacuatie, zouden de Bosnische Serven deze mannen van de overige vluchtelingen scheiden en afvoeren. Dutchbat mocht ervoor kiezen de begeleiding voort te zetten om te voorkomen dat vrouwen en kinderen onder de voet zouden worden gelopen.

De staat heeft volgens de Hoge Raad wél onrechtmatig gehandeld waar het de evacuatie betreft van de 5.000 vluchtelingen die aan het einde van de middag op 13 juli 1995 nog op de compound zelf verbleven. Onder hen bevonden zich ongeveer 350 mannen, zonder dat de Bosnische Serven dat wisten omdat dat voor hen niet zichtbaar was. Dutchbat heeft nagelaten aan deze 350 mannelijke vluchtelingen de keuze te bieden om daar achter te blijven, hoewel dat wel mogelijk was geweest. Daardoor heeft Dutchbat deze mannelijke vluchtelingen de kans onthouden om uit handen van de Bosnische Serven te blijven. Dat is onrechtmatig omdat Dutchbat wist dat de mannelijke vluchtelingen een ernstig risico liepen op mishandeling en moord door de Bosnische Serven en al het mogelijke gedaan diende te worden om dat te voorkomen. De kans dat de mannelijke vluchtelingen, als hen die keuze wel was gegeven, uit handen van de Bosnische Serven zouden zijn gebleven, was klein maar niet verwaarloosbaar. De Bosnische Serven zouden naar alle waarschijnlijkheid door inspecties op de compound hebben ontdekt dat daar mannelijke vluchtelingen waren achtergebleven. Zij zouden vervolgens alles op alles hebben gezet om hen alsnog van de compound af te (doen) voeren met alle gevolgen van dien. De kans op effectieve hulp voor Dutchbat door de internationale gemeenschap, bijvoorbeeld door middel van air strikes, was niet groot. De Hoge Raad schat de kans dat de mannelijke vluchtelingen uit handen van de Bosnische Serven zouden zijn gebleven als hen de keuze was geboden om op de compound te blijven, op 10 procent. Die kans is daarmee beperkter dan de 30 procent waartoe het hof kwam.

De aansprakelijkheid van de staat is daarom beperkt tot 10 procent van de schade die de nabestaanden van deze 350 mannelijke vluchtelingen hebben geleden. De nabestaanden kunnen die schade op de staat verhalen.

 

Bronnen

Arrest HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1223.

Persbericht Hoge Raad 19 juli 2019, ‘Nederlandse Staat in zeer beperkte mate aansprakelijk in zaak ‘Mothers of Srebrenica’.