Op 15 juni behandelt de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken het wetsvoorstel Verruiming mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen samen met het Initiatiefwetsvoorstel Bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties. Het NJCM stelt dat er enkele grondwettelijke bezwaren kleven aan deze wetsvoorstellen en vraagt de commissie deze zorgpunten in te brengen tijdens de behandeling.
Het wetsvoorstel Verruiming mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen
Het wetsvoorstel Verruiming mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen breidt de verbodsbepalingen van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek uit voor organisaties die tot doel hebben om de democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen. Het NJCM stelt dat de meerwaarde van het wetsvoorstel ontbreekt, aangezien het strafrecht handvatten bevat om antidemocratische organisaties tegen te gaan en het uitsluiten van bepaalde vereniging uiterste zorgvuldigheid verdient. Ook vergt het begrip ‘in strijd met de openbare orde’ nadere invulling, nu onzeker blijft welke specifieke activiteiten strijd kunnen opleveren. Bovendien is het wetsvoorstel in strijd met het delegatieverbod van artikel 8 van de Grondwet. Het wetsvoorstel kent algemene bestuursbevoegdheden toe waarvan de invulling aan de bestuursorganen worden overgelaten. Hiertoe is echter enkel de formele wetgever bevoegd.
Het wetsvoorstel Bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties
Het wetsvoorstel Bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties creëert de bevoegdheid voor de minister om bij beschikking een organisatie te verbieden. Ook dit voorstel is in strijd met het delegatieverbod van artikel 8 van de Grondwet. De minister kan gebruik maken van deze bevoegdheid als dit noodzakelijk is in het belang van de openbare orde en indien de organisatie een werkzaamheid heeft die een cultuur van wetteloosheid creëert, bevordert of in stand houdt. Ook aan deze begrippen is slechts een beperkte definitie gegeven en derhalve niet in overeenstemming met fundamentele rechtsstatelijke uitgangspunten. Als laatste merkt het NJCM op dat de opheffing van groeperingen die op een bepaald moment als onwelgevallig worden geacht, gebaseerd kan zijn op politiek geïnspireerde beslissingen. Deze arbitraire opheffingen van groeperingen verdienen sterke bewaking omdat zij fundamentele Europese rechten kunnen schenden zoals het recht op vereniging.
De volledige brief is hier te lezen.