Reactie op het regeerakkoord ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf

Het NJCM heeft op 20 november 2017 onderstaande brief gestuurd aan de minister van Justitie en Veiligheid. De brief heeft betrekking op de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, naar aanleiding van het nieuwe regeerakkoord.

Excellentie,

Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (hierna: het NJCM) maakt graag gebruik van de gelegenheid om inhoudelijk te reageren op het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ van 10 oktober 2017 met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.

Refererend aan onze brief van 24 november 2016 aan de toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin is aangegeven dat de huidige regeling ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in onze optiek nog niet voldoet aan de eisen die uit artikel 3 van het EVRM (folterverbod) en de daarop gebaseerde jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad voortvloeien, meent het NJCM dat aanvullende wetgeving noodzakelijk is.

Blijkens de Vinter-zaak moet vanaf het moment van oplegging van de levenslange gevangenisstraf sprake zijn van zowel een ‘prospect of release’ als van een ‘possibility of review’. In de huidige regeling zal het eerste moment waarop een periodieke toetsing (‘review’) plaatsvindt met betrekking tot het al dan niet starten van re-integratieactiviteiten, 25 jaar na de aanvang van de detentie zijn. Tot dit eerste toetsmoment staat de detentieperiode primair in het teken van vergelding en bestraffing en niet van re-integratie. De thans voorliggende toets betreft de vraag óf een levenslanggestrafte een begin mag maken met re-integratieactiviteiten, en niet de vraag of iemand al dan niet in aanmerking komt voor vervroegde vrijlating, zoals het EHRM eist. De re-integratieactiviteiten starten dus veel te laat.

Daarnaast zou het toetsmoment moeten gaan om een herbeoordeling van een straf; niet de vraag of er gestart kan worden met re-integratieactiviteiten.

De regeling blijft daarmee haaks staan op de uitspraak van het EHRM in de Vinter-zaak. Het NJCM meent om die reden dat aanvullende wetgeving noodzakelijk is, zodat direct na oplegging van de straf begonnen wordt met re-integratieactiviteiten. Uit de meest recente uitspraak van het EHRM, T.P. en A.T. t. Hongarije van 4 oktober 2016, betreffende de uitvoering van de levenslange gevangenisstraf blijkt bovendien dat het Hof veertig jaar wachten op een herbeoordeling van de straf, te lang vindt. Het EHRM geeft voorkeur aan een dergelijke tussentijdse toetsing na 25 jaar. Bij de huidige regeling zal die termijn dus nooit gehaald kunnen worden.

In het regeerakkoord is ook een paragraaf aan de voorwaardelijke invrijheidstelling besteed. Het stelsel wordt zodanig gewijzigd dat een veroordeelde die tot 30 jaar gevangenisstraf wordt veroordeeld, pas na 28 jaar voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking kan komen. Dit is later dan de levenslanggestrafte, die volgens de huidige regeling na (ruim) 27 jaar in aanmerking komt voor een onderzoek naar zijn eventuele vrijlating (de Vinter-toets). Een dergelijke uitwerking in de praktijk lijkt het onderscheid in de strafoplegging te missen.

Om de levenslange gevangenisstraf te laten voldoen aan de eisen van het EVRM adviseert het NJCM dan ook nadere wetgeving tot stand te brengen met betrekking tot het toetsmoment voor de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf en het moment van het starten van de re-integratieactiviteiten.

Daarnaast wil het NJCM u vragen de voorgestelde wijziging van het stelsel van voorwaardelijke invrijheidstelling te heroverwegen, zodat het onderscheid in de strafoplegging tussen de dertig jaar gestraften en de levenslanggestraften duidelijker wordt.