Rechtbank Den Haag: Royal Dutch Shell moet CO2-uitstoot terugbrengen

De Rechtbank Den Haag heeft in een uitspraak van 26 mei 2021 Royal Dutch Shell bevolen om via het concernbeleid van de Shell-groep de CO2-uitstoot eind 2030 terug te brengen tot netto 45% ten opzichte van het niveau van 2019.

Samenvatting

Vordering eisers

Dit bevel is gegeven in een procedure die is aangespannen door zeven stichtingen en verenigingen en ruim 17.000 individuele eisers, onder leiding van Milieudefensie (hierna: eisers). Volgens eisers doet Royal Dutch Shell (RDS) als beleidsbepalend hoofd van de Shell groep onvoldoende, handelt zij onrechtmatig en moet zij meer doen om de CO2-uitstoot te verminderen. Eisers vorderden dat de CO2-emissies in 2030 ten opzichte van het niveau van 2019 moeten worden teruggebracht met 45% of anders 35% of 25%. De vorderingen gaan over de CO2-uitstoot van de Shell groep zelf en ook die van haar toeleveranciers en afnemers.

Shell verplicht te zorgen voor CO2-reductie

De rechtbank concludeert dat RDS verplicht is via het concernbeleid van de Shell-groep te zorgen voor CO2-reductie van de Shell-groep, haar toeleveranciers en afnemers. Dat volgt uit de voor RDS geldende ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, die de rechtbank heeft ingevuld aan de hand van de feiten, breed gedragen inzichten en internationaal aanvaarde standaarden.

De Shell-groep is wereldwijd één van de grootste producenten en aanbieders van fossiele brandstoffen. De CO2-uitstoot van de Shell-groep, haar toeleveranciers en afnemers is groter dan die van vele landen. Dit draagt bij aan de opwarming van de aarde, die tot gevaarlijke klimaatverandering leidt en ernstige risico’s meebrengt voor mensenrechten, zoals het recht op leven en een ongestoord gezinsleven.

De rechtbank overweegt hierover o.m.:

4.4.9.

‘Milieudefensie c.s. beroept zich op het recht op leven en het recht op een ongestoord gezinsleven van de Nederlandse ingezetenen en de inwoners van het Waddengebied. Deze in de artikelen 2 en 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de artikelen 6 en 17 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) verankerde mensenrechten (hierna ook tezamen: ‘de mensenrechten’) gelden in de relatie tussen staten en burgers. Milieudefensie c.s. kan tegenover RDS geen direct beroep doen op deze mensenrechten. Vanwege het fundamentele belang van de mensenrechten en daarin belichaamde waarden voor de samenleving als geheel, kunnen de mensenrechten echter wel een rol spelen in de verhouding tussen Milieudefensie c.s. en RDS. De rechtbank verdisconteert de mensenrechten en de daarin belichaamde waarden daarom in de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm.’

4.4.10.

Uit het Urgenda-arrest kan worden afgeleid dat de artikelen 2 en 8 EVRM bescherming bieden tegen de gevolgen van gevaarlijke klimaatverandering als gevolg van opwarming van de aarde door CO2-uitstoot. 41 Het VN-Mensenrechtencomité, dat beslist over klachten over schending van het IVBPR, heeft dat ook bepaald ten aanzien van de artikelen 6 en 17 IVBPR. 42 Het VN-Mensenrechtencomité heeft in een zaak over het in artikel 6 IVBPR verankerde recht op leven overwogen:

‘Furthermore, the Committee recalls that environmental degradation, climate change and unsustainable development constitute some of the most pressing and serious threats to the ability of present and future generations to enjoy the right to life.’ 43

In 2019 heeft de Speciaal Rapporteur voor de Mensenrechten van de VN geconcludeerd:

‘There is now global agreement that human rights norms apply to the full spectrum of environmental issues, including climate change.’ 44

Het betoog van RDS dat de door Milieudefensie c.s. ingeroepen mensenrechten geen bescherming bieden tegen gevaarlijke klimaatverandering, gaat dus niet op.

‘De onder (4.4. onderdeel (3.)) besproken beschreven ernstige en onomkeerbare gevolgen van gevaarlijke klimaatverandering in Nederland en het Waddengebied vormen een bedreiging voor de mensenrechten van de Nederlandse ingezetenen en de inwoners van het Waddengebied.’

Algemeen aanvaard is dat bedrijven mensenrechten moeten respecteren. Dat is een zelfstandige verantwoordelijkheid van bedrijven, die los staat van wat staten doen. Deze verantwoordelijkheid strekt zich naar het oordeel van de rechtbank ook uit over de toeleveranciers en de afnemers. RDS heeft een resultaatsverplichting ten aanzien van de CO2-uitstoot van de Shell-groep zelf. Ten aanzien van de toeleveranciers en afnemers geldt een zwaarwegende inspanningsverplichting, die inhoudt dat RDS via het concernbeleid van de Shell-groep haar invloed moet aanwenden, door bijvoorbeeld via het aankoopbeleid eisen te stellen aan toeleveranciers. RDS heeft alle vrijheid om de reductieverplichting naar eigen inzicht na te komen en het concernbeleid van de Shell-groep vorm te geven. De offers die dit vraagt, wegen naar het oordeel van de rechtbank op tegen het belang dat wordt gediend met het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering.

Dreigende schending van de reductieverplichting

De rechtbank vindt niet dat RDS deze verplichting nu al schendt, zoals eisers betogen. RDS heeft het beleid van de Shell-groep aangescherpt en is bezig dat uit te werken. Omdat het beleid niet concreet is, vele voorbehouden kent en uitgaat van het volgen van de maatschappelijke ontwikkelingen in plaats van een eigen verantwoordelijkheid om te zorgen voor CO2-reductie, oordeelt de rechtbank dat sprake is van een dreigende schending van de reductieverplichting. De rechtbank beveelt RDS daarom om via het concernbeleid van de Shell-groep de CO2-uitstoot van die groep, haar toeleveranciers en afnemers, eind 2030 terug te brengen tot netto 45% ten opzichte van het niveau van 2019.

Bronnen

Persbericht van Rechtbank Den Haag 26 mei 2021

Uitspraak van 26 mei 2021 (video)

ECLI:NL:RBDHA:2021:5337

ECLI:NL:RBDHA:2021:5339