Uitspraak Internationaal Gerechtshof in zaak Bosnië tegen Servië

DEN HAAG. Het Internationaal Gerechtshof heeft op 26 februari jl. geoordeeld dat in het Bosnische Srebrenica in 1995 genocide heeft plaatsgevonden, maar dat Servië hieraan niet schuldig is.

Wel oordeelde het Hof dat Servië haar verplichtingen onder het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide heeft geschonden door de genocide in Srebrenica niet te voorkomen. Het Gerechtshof bepaalde dat Servië geen schadevergoeding aan Bosnië hoeft te bepalen.

Het Gerechtshof overwoog in dat verband dat Servië in een invloedrijke positie stond tegenover de Bosnische Serviërs die de genocide in Srebrenica voorbereidden en uitvoerden, vanwege de politieke, militaire en financiële banden tussen Servië enerzijds en de Servische Republiek in Bosnië (Republika Srpska) anderzijds. De autoriteiten in Belgrado hadden naar het oordeel van het Gerechtshof hun uiterste best moeten doen om de tragische gebeurtenissen, die voor hen te voorzien waren, te voorkomen. Het Gerechtshof stelde echter vast dat zij geen enkel initiatief hebben genomen om te voorkomen dat de wreedheden zouden plaatsvinden.

Voorts heeft Servië naar het oordeel van het Gerechtshof zijn verplichtingen onder het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide geschonden door de voor genocide gedagvaarde Ratko Mladić niet uit te leveren en aldus niet samen te werken met het VN Tribunaal voor het voormalig Joegoslavië.

Het was de eerste maal dat het Internationaal Gerechtshof oordeelde over de vraag of een staat (als zodanig) – en niet slechts zijn leiders – zich schuldig heeft gemaakt aan genocide. Ook was het voor het eerst dat het Gerechtshof het oordeel uitsprak dat in het voormalig Joegoslavië genocide heeft plaatsgevonden. Het Gerechtshof steunde gedeeltelijk op bewijs dat eerder was gepresenteerd in strafzaken bij het VN Tribunaal voor het voormalige Joegoslavië.

BRONNEN