Uitspraak Raad van State over uitzetting Somalische minderheden

DEN HAAG. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 28 mei 2004 geoordeeld dat Somaliërs die niet afkomstig zijn uit Noord-Somalië door de Nederlandse overheid niet meer uitgezet kunnen worden naar Noord-Somalië.

De Afdeling baseerde haar oordeel op de voorlopige maatregelen, de zogeheten ’interim-measures’, die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in een tiental gevallen trof naar aanleiding van een klacht van Somalische asielzoekers. Daarbij had het Europese Hof in één geval een motivering gegeven van de voorlopige maatregel, iets wat het Hof slechts bij uitzondering doet. In de motivering werd onder meer verwezen naar de huidige situatie in Noord-Somalië en het ontbreken van bescherming van minderheden door de autoriteiten in Noord-Somalië. De motivering vermeldde tevens dat geen garantie bestaat dat de Somalische asielzoekers door de autoriteiten in het noorden zouden worden toegelaten. Door het Hof zijn inmiddels vragen gesteld aan de Nederlandse regering omtrent de actuele situatie in Somalië.

Met de uitspraak van de Afdeling lijkt voorlopig een einde te zijn gekomen aan de klachten bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over de uitzettingen. Het aantal klachten dreigde sterk toe te nemen, sinds in het blad Nieuwsbrief Asiel- en Vluchtelingenrecht (NAV) een oproep stond aan asieladvocaten om klachten bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in te dienen namens uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers.

BRONNEN