Interview met Egbert Myjer over 40 jaar NJCM

‘HEREN EN DAMES POLITICI, VERGEET U NIET IETS?’

Egbert Myjer is dagvoorzitter tijdens het achtste NJCM-lustrumcongres (Vrouwe Justitia zucht en steunt) op 30 oktober 2014. Een interview met deze NJCM-er van het eerste uur en oud-rechter in het Straatsburgse mensenrechtenhof. ‘Wat juridisch goed is onderbouwd, kan niet zonder adequate motivering naar de prullenmand worden verwezen.’

Door Ton van den Brandt, bestuurslid

Het NJCM was een echte actiegroep. Er kon lange tijd bijvoorbeeld geen sprake zijn van een voorzitter, herinnert Egbert Myjer (van 1975 tot 1980 lid van de ‘kerngroep’) zich. ‘Dat paste niet in het tijdperk van na de studentenrevolutie van 1968. Iedereen was gelijk, niemand mocht “de baas” zijn.’ En dus waren er verschillende secretariaatsfuncties binnen het in 1974 opgerichte Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten: van een algemeen secretaris tot een documentalist en zelfs een publiciteitsman. ‘We waren bevlogen. Er was een gevoel ontstaan dat we een maatschappelijke verantwoordelijkheid hadden. Je zag dat ook terug bij de oprichting van de wetswinkels en juridische consultatiebureaus of een organisatie als de Coornhert-Liga die zich inzette voor strafrechthervorming.’

Fundamenteel graafwerk

Tegelijkertijd waren de NJCM-ers echte juristen. ‘Inhoudelijk zagen wij het verschaffen van rechtsbijstand als één van onze speerpunten. Wij zaten op de juridische kennis en konden die leveren aan allerlei actiegroepen. We noemden dat ook wel wetenschappelijk diagnostieke rechtshulp.’ Met die juridische benadering kwam ook het typerende archaïsche taalgebruik. Neem bijvoorbeeld de doelstelling waarmee Piet-Hein Boogerd, Kees Flinterman en Hans Thoolen op 16 juli 1974 bijeenkwamen: het oprichten van een ‘Nederlandse Commissie voor de transnationale effectuering van de rechten van de mens’. Of lees een zinsnede uit een verslag van een van de eerste vergaderingen: ‘Na wisseling van vele stukken en discussies in velerlei toonaarden [werd] door de kerngroep unaniem besloten dat, hoezeer de doelstellingen ook aangeven dat het zelf verlenen van juridische bijstand (in de zin van conflictregelende rechtshulp) tot het werkterrein van het NJCM kan behoren, de beperkte middelen (tijd, leden en financiën) aangewend dienen te worden voor organisatie-opbouw, intensivering van het contact met en tussen leden, werving van nieuwe leden, fundamenteel verrichten van graafwerk en het geven van meer wetenschappelijk-diagnostieke rechtshulp aan wetswinkels en actiegroepen.’ De latere rechter bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet er nu om grinniken. ‘Tja, we wilden het wel allemaal juridisch goed geregeld hebben.’

In de kijker

Als publiciteitsman moest Myjer het NJCM in de kijker spelen. ‘Zonder een bekende naam kreeg je in die tijd geen voet tussen de deur. Dus schreef ik persberichten en onderhield ik contacten met journalisten om te zien waar ik een interview kon regelen.’ En dat lukte: op 4 juni 1977 publiceerde de Volkskrant een artikel van een halve pagina onder de kop Juristen fel op mensenrechten. ‘Daarin stond een uitvoerig interview met Niall MacDermott van onze moederorganisatie de International Commission of Jurists (ICJ). Maar de laatste alinea was voor het NJCM. Dat ging bijvoorbeeld over onze ontdekking dat de Algemene Bank Nederland solidair was met de Amro-bank, terwijl die laatste werd geboycot vanwege zijn investeringen in Zuid-Afrika. En we mochten vertellen over onze pogingen om het mensenrechtenonderwijs in Nederland te stimuleren.’

Geen zoveelste tijdschrift

Zeer belangrijk voor de naamsbekendheid was het Bulletin, dat in april 1976 het licht zag. De titelpagina van het gestencilde en in elkaar geniete blad vermeldde niet zonder trots: ‘Eerste bulletin. Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten is nu zover met zijn organisatie gevorderd dat het naar buiten kan treden met dit eerste bulletin. Dit NJCM-Bulletin wordt toegestuurd aan leden en belangstellenden.’ Het moest allemaal houtje-touwtje. Myjer: ‘Ik herinner me nog dat ik de doordruklettertjes van de omslag in een kantoorboekhandel in de Leidse Breestraat heb gekocht. Binnen de kerngroep was er vooral door adjunct algemeen secretaris Reiner de Winter op aangedrongen dat het bulletin niet zou verworden tot het zoveelste juridische tijdschrift. Het moest en zou vooral een mededelingenblad zijn voor de juridische actievoerders. Het duurde daarna tot januari 1980 voordat het eerste geprofessionaliseerde bulletin werd gepubliceerd. Met kaft en gedrukt. We hebben toen ook maar gelijk gesmokkeld en dat nummer aangeduid als jaargang 5-1.’

Indrukwekkende oudgedienden

Het legde de organisatie geen windeieren, aldus Myjer. ‘Het NJCM had een duidelijke aantrekkingskracht op de doelgroep.’ Dat blijkt bijvoorbeeld uit de begroting van baten en lasten over 1981. Daarop staan 275 contributies van studentleden (samen 5500 gulden) en 475 contributies afgestudeerden (samen 15.437 gulden), plus 95 losse abonnementen (3012 gulden). ‘En kijk maar eens naar de mensen die zich in al die jaren voor het NJCM hebben ingezet: dat is een zeer indrukwekkende lijst. Naast de mensen die ik hiervoor noemde, ontmoette ik in juli 2014 op het afscheidscollege als hoogleraar mensenrechten van ons toenmalig kerngroeplid Jenny Goldschmidt weer oudgedienden als Theo Bellekom, Mark Biesheuvel en Aalt Willem Heringa. Ik durf bijna te stellen dat iedereen die er op dit moment iets toe doet in mensenrechtelijk Nederland een connectie heeft met het NJCM.’

Niet naar de prullenmand

Er is nog steeds behoefte aan een club als het NJCM, meent Myjer die naast Goldschmidt inmiddels de tweede Nederlandse Commissioner van moederorganisatie ICJ is. ‘Kijk eens wat er allemaal aan misse dingen gebeuren in de wereld, maar ook dichter bij huis. We hebben net de zomer gehad van de grote brandhaarden. We hebben weer eens indringend kunnen zien hoe mensenrechten met voeten worden getreden. En hoe aan tegenmaatregelen wordt gedacht. Juist dan is het nodig dat er een club is die kan zeggen: heren en dames politici, vergeet u niet iets? Via commentaren op wetsontwerpen, schaduwrapportages, het werk van de werkgroepen, via het Bulletin, via seminars en expertmeetings, via de jaarvergaderingen. Het sterke van het NJCM is dat het actie wil voeren met juridische middelen: dat gaat van het herinneren van de autoriteiten aan bestaande verplichtingen tot het actief, maar verantwoord, meedenken over nieuwe ontwikkelingen. Daardoor wordt het NJCM ook politiek gezien als een serieus te nemen club. Wat juridisch goed is onderbouwd, kan niet zonder adequate motivering naar de prullenmand worden verwezen.’

Verdomde actueel

Ook de recente oprichting van het PILP (het Public Interest Litigation Project dat strategisch procederen voor mensenrechten in Nederland moet stimuleren) past bij de activistische wortels van het NJCM, vindt Myjer. ‘Een project waarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om via een juridische weg de mensenrechten in Nederland te bevorderen: dat is een prachtige aanwinst.’ Het thema van dit achtste lustrum sluit wat hem betreft ook perfect aan bij de oprichtingsgedachte van veertig jaar geleden. ‘De toegang tot het recht, het verschaffen van juridische bijstand: daar deden we het toen voor. En dat is nu weer zo verdomde actueel.’

Interview_Myjer_Lustrum_DEF