Aankondiging van verbod op gelaatsbedekkende kleding in onderwijs en bij overheid

DEN HAAG. Het kabinet wil een verbod invoeren op gelaatsbedekkende kleding in het onderwijs en bij de overheid. Dit schreef het kabinet op 8 februari jl. in een brief aan de Tweede Kamer. Volgens het kabinet belemmert gezichtsbedekkende kleding de open communicatie tussen mensen en maakt deze kleding de positie van vrouwen moeilijker in het maatschappelijk verkeer, op de arbeidsmarkt en in het onderwijs.

In het coalitieakkoord is opgenomen dat ter bescherming van de openbare orde en veiligheid gelaatsbedekkende kleding kan worden verboden. In de brief aan de Tweede Kamer van 8 februari jl. informeren de ministers de Kamer over de uitkomst van de afweging die het kabinet hieromtrent heeft gemaakt. Er bestaan al verschillende mogelijkheden om het dragen van gelaatsbedekkende kleding tegen te gaan of anderszins gevolgen te verbinden aan het dragen van gelaatsbedekkende kleding. Gelet hierop concludeert het kabinet dat er op dit moment voldoende wettelijke mogelijkheden zijn om veiligheidsrisico’s ten gevolge van het dragen van gelaatsbedekkende kleding in de openbare ruimte en in het openbaar vervoer op effectieve wijze tegemoet te treden. In dit verband wijst het kabinet in het bijzonder op de mogelijkheid voor gemeenten tot het realiseren van een lokaal verbod en op de algemene voorwaarden van vervoerbedrijven in samenhang met de bevoegdheden op grond van de Wet Personenvervoer 2000.

In aanvulling op deze bestaande mogelijkheden wil het kabinet komen tot invoering van een verbod op gelaatsbedekkende kleding in het onderwijs. Ook zal het kabinet – mede gelet op de voorbeeldfunctie van de overheid – voor de openbare dienst een verbod effectueren. Het NJCM heeft in een op 12 februari jl. uitgebracht persbericht gereageerd op het kabinetsbesluit van 8 februari. Naar het oordeel van het NJCM is het kabinetsbesluit onduidelijk en tweeslachtig. Bovendien acht het NJCM de motivatie en onderbouwing van het kabinetsbesluit ontoereikend, in het bijzonder met betrekking tot de noodzaak van de aanvullende regels. Het NJCM wijst erop dat, hoewel beperking van religieuze uitingen mogelijk is, deze aan strikte voorwaarden dient te voldoen. Een primaire eis is dat iedere beperking noodzakelijk in een democratische samenleving dient te zijn. Gezien het kleine aantal vrouwen dat islamitisch gezichtsbedekkende kleding draagt, het vermoedelijk geringe aantal personen dat overige gelaatsbedekkende kleding draagt en vooral gezien de geringheid van het probleem dat enige gelaatsbedekkende kleding creëert, is het naar het oordeel van het NJCM niet voor de hand liggend dat een beperking zal kunnen voldoen aan de noodzakelijkheidseis zoals die in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt gesteld.

In zijn brief aan de Tweede Kamer van 8 februari verwijst het kabinet onder meer naar het rapport ‘Overwegingen bij een boerka verbod. Zienswijze van de deskundigen inzake een verbod op gezichtsbedekkende kleding’ van 3 november 2006. Deze commissie heeft de regering geadviseerd over de juridische en maatschappelijke aspecten van een verbod op gezichtsbedekkende kleding. De instelling van de commissie van deskundigen was een reactie op het aannemen, op 10 december 2005, van de motie-Wilders in de Tweede Kamer. In deze motie werd het kabinet verzocht om het openbaar gebruik van de boerka te verbieden. In haar rapport schreef de commissie dat een uitsluitend tegen islamitische gezichtsbedekkende sluiers gericht verbod in strijd is met de vrijheid van godsdienst en het gelijkheidsbeginsel. Een algemeen geformuleerd verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding is volgens de commissie in de huidige context juridisch en maatschappelijk zeer problematisch. Specifieke neutraal geformuleerde vermommingsverboden binnen ‘eigen sferen’ van maatschappelijke instellingen en organisaties zijn naar het oordeel van de commissie wel mogelijk, en in sommige gevallen reeds van toepassing.

De PVV-kamerleden Wilders en Fritsma hebben op 12 juli 2007 een initiatiefwetsvoorstel ingediend inzake een verbod op het dragen van boerka’s en nikaabs op openbare plaatsen.

Het NJCM heeft in een brief aan de leden van de Tweede Kamer van 6 september 2007 zijn zorgen geuit over dit initiatiefwetsvoorstel. Het NJCM is van mening dat het wetsvoorstel voor een boerkaverbod een ernstige bedreiging vormt voor de vrijheid van godsdienst en het recht op gelijke behandeling.

Op 24 januari 2008 heeft het VVD-kamerlid Kamp een initiatiefwetsvoorstel ingediend strekkende tot een verbod op het dragen van kledingstukken of voorwerpen die de verificatie van de identiteit belemmeren.

BRONNEN