AIV-advies over hervormingen van VN-verdragssystemen voor de mensenrechten

DEN HAAG. In zijn advies ‘Het VN-Verdragssysteem voor de Rechten van de Mens, stapsgewijze versterking in een politiek geladen context’ buigt de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) zich over de vraag in hoeverre de tot nu toe gedane voorstellen van de VN oplossingen bieden voor de huidige problemen bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de verdragen.

Alvorens de hervormingen te toetsen, analyseert de AIV de problemen die de verdragscomités en de rapporterende landen ondervinden in relatie tot de belangrijkste doelstelling van de verdragscomités: het uitoefenen van toezicht op de tenuitvoerlegging van internationale mensenrechtennormen door nationale staten.

Wat de kant van de staten betreft, concludeert de AIV dat staten soms onwillig zijn verantwoording af te leggen voor de mensenrechtenproblemen die zij veroorzaken. Daardoor zijn grote achterstanden in rapportages ontstaan en worden essentiële gegevens achtergehouden, omdat zij stellen dat bepaalde zaken politiek van karakter zijn en daarom niet ter beoordeling aan de toezichthouder hoeven te worden voorgelegd. De AIV benadrukt daarom dat schaduwrapportages van NGO’s een belangrijk tegenwicht vormen.

Toch zijn niet alle problemen aan de rapporterende staten toe te schrijven: ‘Mensenrechtenverdragen zijn in de afgelopen decennia los van elkaar tot stand gekomen; de verschillende verdragscomités stellen elk hun eigen eisen.’ Dit heeft veel problemen van praktische aard tot gevolg: ‘het grote aantal rapportages dat van de staten wordt verwacht, te weinig vergadertijd en te grote werkdruk van veel comités; een te geringe ondersteuning van de zijde van het Kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (HCRM); overlap tussen verschillende verdragsorganen leidt tot duplicatie en te late indiening van rapporten; en de plenaire besprekingen van rapportages doen soms afbreuk aan de effectiviteit van de behandeling.’

Betreffende de hervormingen richt de AIV zich met name op twee strategieën die de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) in 2005 lanceerde en in 2006 uitwerkte in een systeem van een ‘Single Unified Standing Treaty Body’: één voor de middellange termijn, met als doel meer harmonisatie, sterkere betrokkenheid van landen en gestroomlijnde rapportages en één vanuit een langetermijnvisie.

De AIV is vooral te spreken over de strategie op korte- en middellange termijn en komt met ingrijpende voorstellen met betrekking tot de klachtenprocedure:

  • De samenvoeging van het Mensenrechtencomité en het Comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten om de ondeelbaarheid van alle mensenrechten ook op institutionele wijze gestalte te geven. Of de samenvoeging van het Mensenrechtencomité en het Anti-Foltercomité waarvan het mandaat voor een deel samenvalt met dat van het Mensenrechtencomité.
  • Publicitair nadrukkelijker presenteren van het Kantoor van de HCRM als gemeenschappelijke ‘postbus’ voor de klachtenprocedures. Deze zou kunnen bijdragen aan een betere zichtbaarheid van het systeem, meer duidelijkheid voor de klager, een betere behandeling van klachten en een duidelijker jurisprudentie.

De AIV gaat in dit advies ook in op de relatie tussen de nieuwe Mensenrechtenraad en het systeem van Universal Periodic Review (UPR). Omdat niet alle landen alle verdragen hebben geratificeerd, voorziet de AIV dat niet voor alle landen een gelijke hoeveelheid informatie kan worden aangeleverd en komt met het volgende advies: ‘Daarom dient de Werkgroep (die de UPR uitvoert, red.) in het kader van de UPR-dialoog met een staat (…) de volgende vragen voor te leggen: waarom de desbetreffende staat bepaalde VN-mensenrechtenverdragen niet geratificeerd heeft, waarom hij voorbehouden gemaakt en/of gehandhaafd heeft, waarom hij zijn rapportageverplichtingen niet nakomt, welke maatregelen de staat heeft genomen ter implementatie van de concluding observations, (…), etc. De UPR-dialoog met staten kan op die wijze een unieke mogelijkheid opleveren om het verdragssysteem op het terrein van de rechten van de mens te versterken.’

Op grond van haar bezorgdheid over de invulling van de UPR meent de AIV dat het van groot belang is dat Nederland zijn aanbod om als één van de eerste landen onderwerp te worden van de UPR, gestand doet, opdat een precedent wordt gecreëerd voor toekomstige discussies in deze context.

De AIV betreurt het dat in de beoordelingsfase geen (bescheiden) rol voor onafhankelijke experts en/of gerenommeerde NGO’s weggelegd is.

BRONNEN