AIV adviseert over de universaliteit van de rechten van de mens

DEN HAAG. In zijn nieuwste advies, ‘Universaliteit van de Rechten van de Mens; principes, praktijk en perspectieven’ buigt de Adviesraad Internationale Vraagstukken zich op verzoek van de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking over de universaliteit van de mensenrechten. Zestig jaar nadat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd aangenomen door de Verenigde Naties, is volgens de ministers de twijfel hierover onder staten toegenomen op basis van cultureel en religieus bepaalde argumenten.

Alvorens op de problematiek in te gaan, plaatst de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) het debat in de context van recente ontwikkelingen, zoals de aanslagen van 11 september 2001 en de daaruit voortvloeiende antiterrorismemaatregelen, de politieke en economische positionering van staten als China, Rusland en India, en de vaststelling van de Millenniumontwikkelingsdoelen.

De AIV merkt vervolgens op dat de veronderstellingen van de ministers enigszins ‘defensief’ zijn en wijst er in zijn advies op ‘…dat het doorsijpelen van het internationale mensenrechtenacquis in nationale rechtssystemen er in de praktijk toe lijkt bij te dragen dat in beperkte mate een beroep wordt gedaan op culturele uitzonderingen. Als dat al gebeurt, worden ze voornamelijk ingeroepen door lokale gemeenschappen of door staten wanneer ze de belangen van het politieke of religieuze establishment dienen.’

Toch is ook de AIV er niet gerust op: ‘Staten trekken de universaliteit van de mensenrechten misschien niet in formele zin in twijfel in internationale fora en in bilaterale betrekkingen, maar komen wel vaak op voor hun religieuze en politieke tradities en maken daarbij ook gebruik van instrumenten die zijn vastgelegd in het internationaal mensenrechtenacquis: ze maken voorbehouden bij verdragen of beroepen zich op verdragsbepalingen waarin beperkingen van mensenrechten in bepaalde omstandigheden toegestaan worden.’

Een formele verklaring waarin universele mensenrechtennormen onderschreven worden, betekent volgens de AIV dan ook nog niet dat die normen in de praktijk gehanteerd worden. ‘Dit is niet enkel een verantwoordelijkheid van de staat; lokale etnische gemeenschappen die op substatelijk niveau de nodige macht hebben, verdedigen soms culturele of contextuele afwijkingen van mensenrechtennormen en belemmeren zo de feitelijke implementatie van die normen.’

De AIV wijst er in zijn rapport dan ook op dat de kloof tussen principes en praktijk zelfs een groter probleem voor de universaliteit van de mensenrechten zou kunnen vormen dan het verschijnsel van de culturele uitzonderingen. De universaliteit van mensenrechten is volgens de AIV geen vaststaand gegeven, maar eerder ‘het resultaat van een proces van universalisering; een proces waarbij de mensenrechten geleidelijk verwezenlijkt worden.’

Deze universalisering, zo stelt de AIV, ‘versmalt de kloof tussen principes en praktijk en heeft betrekking op een aantal afzonderlijke acties en processen die binnen een bepaalde culturele, religieuze, sociale en politieke context moeten plaatsvinden:
a) kennisuitbreiding en bewustmaking met betrekking tot mensenrechten, op overheids- en niet-overheidsniveau, maar ook op het niveau van de verschillende etnische gemeenschappen (zoals inheemse volkeren en nationale minderheden en hun leiders) waaruit staten bestaan;
b) aanvaarding door de bevolking van mensenrechten als een zinvol kader voor het benaderen van bepaalde kwesties;
c) implementatie van mensenrechten en wettelijk toezicht op de naleving ervan;
d) inroeping van mensenrechten bij kwesties van sociale aard;
e) feitelijke verwezenlijking van mensenrechten via alle beschikbare economische, politieke en juridische middelen.’

Wanneer staten de universaliteit van mensenrechten ter discussie stellen en zich beroepen op culturele tradities, dan gebeurt dat veelal binnen het kader van bescherming van de universele mensenrechten. Deze cultuur- of contextgebonden argumenten zijn echter niet alleen gebaseerd op religie, maar houden volgens de AIV soms ook verband met de economische situatie in een land of met het bestaan van een cultuur waarin de plichten van burgers meer aandacht krijgen dan hun rechten. Daarnaast hebben in veel staten traditionele autoriteiten meer macht dan overheidsinstanties.

De AIV is er sterk van overtuigd dat universaliteit, in de zin van universele aanvaarding van mensenrechten, versterkt en bevorderd wordt wanneer culturele verscheidenheid erkend wordt. Dan zijn volgens de AIV ‘…culturen en staten mogelijk eerder bereid de universele gelding van het internationale mensenrechtenbestel te aanvaarden.’ Universaliteit is niet hetzelfde als uniformiteit, merkt de AIV op: ‘Universaliteit van mensenrechten is een construct dat enige ruimte laat voor interpretatie, binnen de marges zoals die op internationaal niveau vastgesteld zijn.’

De vraag rijst dan: welke beleidsruimte heeft een staat bij de toepassing van mensenrechten? Op Europees niveau heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de zogeheten margin of appreciation-doctrine ontwikkeld. De ontwikkeling van een zeker equivalent van deze doctrine op mondiaal niveau zou volgens de AIV nuttig kunnen zijn bij pogingen de tegenpolen universaliteit en diversiteit bij de interpretatie en implementatie van mensenrechtennormen met elkaar te verenigen. Ook zouden de gezaghebbende verklaringen en interpretaties van VN-verdragsorganen kunnen helpen de contouren aan te geven van hetgeen kan gelden als ‘toelaatbare restricties’ van mensenrechten op universeel niveau.

Volgens de AIV moet Nederland blijven trachten staten te overtuigen van de meerwaarde van ratificatie van internationale mensenrechtenverdragen en hen ertoe te bewegen bij ratificatie zo min mogelijk voorbehouden te maken en deze na verloop van tijd in te trekken. Verder moeten de ministers middelen vrij maken om de druk van onderaf te stimuleren, omdat wetgeving waarin breed gedragen opvattingen tot uitdrukking komen, leidt tot grotere legitimiteit en meer kans van slagen. Daarnaast dient te worden onderzocht in hoeverre het mogelijk is niet alleen met de statelijke autoriteiten maar ook met vertegenwoordigers van lokale of tribale gemeenschappen de dialoog aan te gaan. Ook moeten de ministers kritiek blijven leveren op de mensenrechtensituatie in andere staten en aandringen op betere naleving van de mensenrechtennormen.

De AIV gaat tevens in op de vraag welke rol het maatschappelijk middenveld speelt in deze discussie en hoe het invloed zou kunnen uitoefenen op de positie van regeringen. Daarover mekt de AIV op: ‘(…) NGO’s kunnen, (…) , een overtuigende rol spelen als bemiddelaar tussen het internationale recht inzake de mensenrechten en lokale praktijken, aangezien ze zeer goed op de hoogte zijn van de concrete situatie ter plekke en tegelijkertijd vaak deel uitmaken van transnationale netwerken waarin een universeel mensenrechtenidioom gehanteerd wordt.’

Samenvattend stelt de AIV dat het Nederlandse mensenrechtenbeleid, wil het succesvol zijn, gebaseerd dient te zijn op erkenning van culturele diversiteit, op een procesgerichte dialoog en op steun voor initiatieven van onderaf. Het welslagen van de strategie hangt echter ook af van de strikte eerbiediging van mensenrechtennormen in Nederland zelf en van de vraag of alle regimes wereldwijd die zich aan mensenrechtenschendingen schuldig maken, gelijk behandeld worden. Wordt met twee maten gemeten, dan schaadt dat de geloofwaardigheid van een strategie voor universele mensenrechten.

De AIV benadrukt dat de eerbiediging van specifieke culturele uitingen het hele universaliteitdiscours zou moeten doordringen: ‘Een constructieve dialoog, zoals de minister van Buitenlandse Zaken in zijn mensenrechtenstrategie voorstaat, is effectiever dan een benadering gebaseerd op het idee van “clashing civilizations” en het daarmee gepaard gaande absolutisme op het gebied van de mensenrechten.’

Om misverstanden te voorkomen gaat de AIV ter afsluiting in op de vraag of deze aanbevelingen uiteindelijk tot een relativistische benadering zouden kunnen leiden. Dit is geenszins het geval volgens de AIV; ‘Internationale consensus over de normen is nog altijd het uitgangspunt en het beoogde resultaat (…). Strategieën waarbij mensenrechten van bovenaf worden opgelegd, dienen te worden aangevuld met een benadering van onderaf. Het is nodig een nieuw evenwicht te vinden tussen deze twee invalshoeken om de beginselen van de mensenrechten daadwerkelijk in de praktijk te kunnen brengen.’

In 1998, in advies no. 4 ‘Universaliteit van de Rechten van de Mens en culturele verscheidenheid’, ging de AIV ook in op de universaliteit van de mensenrechten. Lees dit advies op de website van de AIV.

Bronnen

Link naar de website van de AIV waar alle adviezen op te vinden zijn.

AIV-advies nr. 63