Een Nationaal Instituut voor de Rechten van de Mens ook voor Nederland

DEN HAAG. Op 18 april jl. werd het rapport ‘Mensenrechten verbinden en verplichten’ gepresenteerd, dat pleit voor de spoedige oprichting van een Nationaal Instituut voor de Rechten van de Mens (NIRM) in Nederland.

Dit rapport is het vervolg op het advies ‘De daad bij het woord’ van 8 september 2005. Beide zijn opgesteld in opdracht van een consortium bestaande uit de Commissie gelijke behandeling, het College bescherming persoonsgegevens, de Nationale ombudsman en het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Utrecht.

In de Paris Principles (1993) roept de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties lidstaten op tot oprichting van een nationaal mensenrechteninstituut ter promotie en bescherming van de mensenrechten. Vele lidstaten hebben reeds aan deze oproep voldaan, waaronder Denemarken (1987), Duitsland (2001), en Noorwegen (2002).

In Nederland wordt al jaren met wisselend succes gelobbyd voor een dergelijk instituut door vele mensenrechten NGO’s, waaronder het NJCM. De meest recente ontwikkeling is de aanname van een motie door de Tweede Kamer op 24 oktober 2006, waarin de regering wordt opgeroepen zo spoedig mogelijk alle beleidsmatige en juridische voorbereidingen te treffen om te komen tot de oprichting van het NIRM. Nederland herhaalde deze belofte toen zij zich afgelopen jaar opnieuw kandidaat stelde voor het lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad.

De Paris Principles geven niet aan wat voor structuur een nationaal instituut moet hebben, noch wat de verhouding tot andere mensenrechteninstituten en -organisaties dient te zijn. Wel moet het instituut een publiekrechtelijke basis hebben en (financieel) onafhankelijk zijn, wil het in aanmerking komen voor A-status (volwaardige deelname) bij de International Coordination Committee van de nationale mensenrechteninstituten (ICC). De belangrijkste taken en bevoegdheden zijn: advisering, toezicht op naleving, internationale samenwerking, onderwijs, onderzoek, voorlichting en training.

Het rapport ‘Mensenrechten verbinden en verplichten’ berust op uitgebreid onderzoek naar het functioneren van de nationale instituten van verwante landen en geeft aan op welke wijze Nederland het beste invulling kan geven aan het NIRM. Ter gelegenheid van de presentatie van het rapport was prof.dr. H. Bielefeld, directeur van het Duitse Instituut voor de Rechten van de Mens, uitgenodigd om diens ervaringen met de zaal te delen.

In Duitsland werd de publiekrechtelijke basis voor het instituut niet afgewacht. Door intensieve lobby van een groep NGO’s werd unanimiteit afgedongen bij het parlement voor oprichting van het instituut in de vorm van een onafhankelijke stichting. Volgens Bielefeld is dit enerzijds een zwakte aangezien een stichting niet dezelfde democratische waarborgen biedt als een publiekrechtelijk fundament. Anderzijds biedt het in de beginfase juist de nodige ruimte voor slagvaardigheid en een open mandaat, waardoor er meer vrijheid is voor de invulling van de rol van het instituut.

Het Duitse instituut telt slechts 10 vaste medewerkers en teert nog steeds voornamelijk op het startbudget van € 1,5 miljoen. Vanwege de beperkte middelen is dan ook gekozen om geen individuele klachten te behandelen, noch empirisch onderzoek te verrichten. Als hoofdtaken stelt het instituut zich: educatie, verlenen van politiek advies, internationaal netwerken, en het fungeren als platform waar NGO’s en regeringsvertegenwoordigers elkaar kunnen ontmoeten.

Tegenstanders van de oprichting van het Duitse instituut zagen in de beginfase geen plaats voor nog een mensenrechteninstelling of voelden zich bedreigd door mogelijk overlappende agendas. Inmiddels heeft het Duitse instituut zijn plaats gevonden, zoals Bielefeld zegt ‘in between’: tussen nationale politiek en internationale mensenrechten (naleving van implementatieverplichtingen voortvloeiend uit verdragen), tussen staat en maatschappelijk middenveld (als platform), en tussen academici en politiek. Hiervoor zijn flexibiliteit, snelheid van optreden en een diplomatieke houding essentieel. Het bestuur betrekt deze eigenschappen dan ook altijd in haar besluitvorming.

Een voorbeeld van de ‘tussen-rol’ van het Duitse instituut is zijn belangrijke functie bij de follow up van de ‘concluding observations’ van de VN-mensenrechtencomités. Na de verplichte rapportage van de regering en eventuele reacties van NGO’s werd hier voorheen weinig aandacht aan besteed. Het Duitse instituut besloot daarom na publicatie van de ‘concluding observations’ een event te organiseren waarbij de betrokken actoren en andere belangstellenden worden uitgenodigd, waaronder een lid van de VN-treaty body, om de resultaten te bespreken. Hierdoor wordt bekendheid gegeven aan de ‘observations’ onder academici en politici, die daarop actie ondernemen. Het schrijven van de schaduwrapportages laat het instituut echter over aan gespecialiseerde NGO’s, maar verleent wel assistentie wanneer nodig.

Het rapport ‘Mensenrechten verbinden en verplichten’ adviseert de Nederlandse regering om het NIRM, in afwachting van een publiekrechtelijke basis, op te richten als een stichting met een bestuur en een adviesraad waarin mensenrechtenorganisaties en het maatschappelijk middenveld zijn vertegenwoordigd. Daarvoor is volgens de opstellers een bedrag van € 1,15 miljoen nodig. Net als het Duitse instituut zal het NIRM wegens een bescheiden budget geen individuele klachten behandelen, maar deze doorverwijzen naar de aangewezen instanties. Naast de reeds genoemde taken, zal het NIRM aanspreekpunt zijn voor buitenlandse en internationale mensenrechteninstituten, waaronder het EU-Grondrechtenagentschap en de Commissaris voor de mensenrechten van de raad van Europa.

BRONNEN