Eerste ‘Jaarbericht Kinderrechten’ zet Rouvoet en Albayrak aan het werk

DEN HAAG. Op 21 januari jl. hebben Defence for Children International Nederland (DCI) en Unicef Nederland het eerste Jaarbericht Kinderrechten aangeboden aan minister Rouvoet van het Programmaministerie voor Jeugd en Gezin. Hoewel met dit ministerie meer aandacht wordt besteed aan kinderen en hun rechten, constateert het rapport dat ‘Nederland nog onvoldoende scoort voor alle kinderen in Nederland.’

Het Jaarbericht beschrijft de huidige situatie van kinderen in Nederland en toetst deze aan de beginselen van het VN-Kinderrechtenverdrag (Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind – IVRK). Het rapport richt zich met name op het vreemdelingenbeleid, kindermishandeling, de gezondheidszorg, jeugdzorg en het jeugdstrafrecht. Door deze aanpak en volgende jaarberichten hopen de organisaties dat er blijvende aandacht komt voor de rechten van kinderen in Nederland.

DCI en Unicef Nederland bevelen de aanstelling van een Kinderombudsman aan om toe te zien op de naleving van kinderrechten. Nederland loopt wat dat betreft achter op de rest van Europa dat reeds 35 Kinderombudsmannen telt, verdeeld over 25 landen. Een Kinderombudsman kan onder meer voorlichting geven, problemen van kinderen en jongeren monitoren en onderzoeken én registreren. Voor de aanstelling van een dergelijke instantie is een wettelijke basis noodzakelijk.

Minister Rouvoet beaamde dit gemis tijdens de presentatie van het jaaroverzicht en gaf zijn toezegging voor de aanstelling van een Kinderombudsman in Nederland.

De naleving van het recht op ‘extra bescherming’ van kinderen van vluchtelingen en asielzoekers staat volgens het jaarbericht ernstig onder druk. Zo bericht het rapport dat ‘gezinnen met kinderen […] letterlijk op straat worde gezet nadat hun aanvraag voor verblijf is afgewezen’, terwijl ‘[…] ziekenhuizen en artsen noodzakelijke behandelingen voor deze kinderen weigeren.’

In haar brief aan de Tweede Kamer van 29 januari jl. tracht staatssecretaris van Justitie Albayrak een einde te maken aan het langdurig vastzetten van minderjarige kinderen van asielzoekers. Albayrak wil dit bereiken door haar beleid in overeenstemming te brengen met het Kinderrechtenverdrag dat onder meer stelt dat kinderen niet van hun vrijheid mogen worden beroofd, als er alternatieven aanwezig zijn.

‘Gedwongen vertrek van vreemdelingen met minderjarige kinderen zal voortaan gerealiseerd worden vanuit een locatie waar de vrijheid van de gezinnen niet ontnomen wordt. In plaats daarvan krijgen zij te maken met vrijheidsbeperkende maatregelen. Pas in de laatste periode voorafgaande aan het vertrek kan worden overgegaan tot inbewaringstelling. Op deze wijze wordt zoveel mogelijk een alternatief geboden voor de toepassing van vreemdelingenbewaring op gezinnen met minderjarige kinderen.’, aldus de brief van de minister en staatssecretaris van Justitie aan de Tweede Kamer.

Het NJCM heeft minister Hirsch Ballin en staatssecretaris Albayrak van Justitie op 25 januari jl. een brief met commentaar betreffende een specifieke groep asielzoekers doen toekomen: ‘De positie van mensen met een 1F-status en hun gezinsleden. Enige knelpunten en aanbevelingen’.

Zogenaamde 1-F’ers zijn mensen ten aanzien van wie ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat ze zich schuldig hebben gemaakt aan zeer ernstige misdrijven, zoals oorlogsmisdaden. Het commentaar gaat tevens in op de positie van hun gezinsleden.

Met betrekking tot kinderen acht ‘het NJCM […] het uitsluiten van kinderen en partners op grond van hun relationele betrekking met de vreemdeling aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, in strijd met bepalingen uit verschillende mensenrechtenverdragen.’

Het NJCM doet hierover de volgende aanbeveling:

‘Asielaanvragen van kinderen en partners van 1F’ers dienen bijzonder zorgvuldig en standaard op individuele wijze te worden beoordeeld, met name met het oog op artikel 3 van het EVRM. Kinderen en partners van de 1F’ers moeten standaard een onafhankelijke verblijfsprocedure krijgen waarbij ook ingegaan moet worden op een mogelijk uitzetbeletsel op grond van artikel 3 EVRM vanwege de activiteiten van hun ouder en/of partner. Toetsend op individuele gronden betekent dit dat de kinderen en partners van 1F’ers die zelfstandig voldoen aan de voorwaarden van het generaal pardon, nu een verblijfsvergunning dienen te krijgen.’

BRONNEN

De positie van mensen met een 1F-status en hun gezinsleden