Eerste Kamer onderstreept in motie het belang van de inzet voor de mensenrechten

DEN HAAG. Op 20 maart 2012 heeft de Eerste Kamer een motie aangenomen, waarin zij het belang van de inzet voor de mensenrechten onderstreept. De motie verzoekt de regering om in overeenstemming met de lange traditie van het Nederlands mensenrechtenbeleid en in het bijzonder het buitenlands beleid van vorige kabinetten, zich te blijven inzetten voor de mensenrechten conform haar verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM en de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.

Voorts verzoekt de motie de regering de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM actief te blijven bevorderen.
De motie, die werd ingediend door senator Franken en door alle fracties in de Eerste Kamer op de PVV na werd ondertekend, is na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. De fractie van de PVV stemde tegen.

De motie was ingediend tijdens een plenair debat dat de Eerste Kamer op 13 maart wijdde aan de toekomst, rol en bevoegdheden van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de beoogde toetreding van de EU tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Een belangrijk onderwerp in het kamerdebat betrof de legitimiteit van het EHRM. Senator Schrijver (PvdA) haalde uitspraken aan van minister Rosenthal in diens nota ‘Verantwoordelijkheid voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid’. Schrijver citeerde: ‘Nederland is van mening dat het Hof niet zijn eigen gezag moet verzwakken door uitspraken te doen over zaken die slechts op perifere wijze verband houden met mensenrechten. Daardoor kan jurisprudentiële inflatie optreden en het draagvlak voor het Hof afnemen. Voorkomen moet worden dat het Hof een automatische, vierde beroepsinstantie wordt voor niet-mensenrechten gerelateerde zaken.’Volgens de PvdA-senator verwoordt minister Rosenthal hiermee een opvatting die gemakkelijk in strijd met de Nederlandse traditie van scheiding der machten kan komen. Tot zijn voldoening stelde senator Schrijver in het debat vast dat minister Rosenthal het toch volledig eens is met zijn collega Opstelten die in een brief van 3 oktober 2011 een veel zakelijker en constructievere toon bezigde over het EHRM.

De bewindslieden hielden wel vast aan de mening dat zij via dialoog met het Hof willen bereiken dat er meer ruimte komt voor de ‘margin of appreciation’ van verdragspartijen bij de concrete invulling van standaarden die op meer afgeleide wijze samenhangen met het EVRM.

Senator Franken (CDA) ging in op de ‘margin of appreciation’ doctrine. Volgens de regering zou dit inhouden dat aan de verdragsluitende partijen een zekere beleidsdiscretie wordt gelaten hoe zij de in het verdrag neergelegde rechten en vrijheiden garanderen op nationaal niveau. Maar volgens senator Franken staat het al dan niet toepassen van een marge geheel ter beoordeling van het Hof. Minister Opstelten zei dat hij er alle vertrouwen in heeft deze kwestie in dialoog met het Hof op te kunnen lossen.

Desondanks diende senator Franken zijn motie in met de overweging dat er geen reden is voor de regering om meer ruimte te bepleiten voor de ‘margin of appreciation’ van verdragspartijen bij de invulling van de normen van het EVRM. Minister Opstelten zei over dit onderwerp dat het voor de regering van groot belang is dat het EHRM zelf een duidelijke ‘margin of appreciation’ opstelt. Senator Broekers-Knol (VVD) onderstreepte dat de VVD de motie Franken weliswaar ondersteunt, maar er daarbij net als de regering van uitgaat dat het Hof duidelijkheid schept over de ‘margin of appreciation’.

Bronnen

Motie Franken: Kamerstukken I 2011/12, 32 735, C.

Nieuwsbericht Eerste Kamer 14 maart 2012.

Verslag van het Kamerdebat van 13 maart 2012: Handelingen I 2011/12 , 13 maart 2012, EK 22, 22-3-3 tot 22-3-50.