EHRM 9 oktober 2018, Corallo t. Koninkrijk der Nederlanden

Schending artikel 3 EVRM

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft op 9 oktober 2018 geoordeeld in de zaak Corallo t. Koninkrijk der Nederlanden. Deze zaak betrof een klacht van een Nederlander over zijn detentieomstandigheden in een politiebureau te Philipsburg op Sint Maarten. Het Hof oordeelde dat sprake was van schending van art. 3 EVRM (verbod op onmenselijke of vernederende behandeling).

KORTE SAMENVATTING

Feiten

Francesco Corallo is een persoon met Nederlandse nationaliteit die in 1960 is geboren in Italië. Ten tijde van het indienen van zijn verzoekschrift in 2017 was zijn woonplaats op Sint Maarten.

Op 21 november 2016 heeft het Tribunale Civile e Penale in Rome een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen Corallo, wegens verdenking van belastingontduiking, witwassen, verduistering en deelname aan een criminele organisatie. Op 13 december 2016 is Corallo op Sint Maarten aangehouden, voor de procureur-generaal gebracht en vastgehouden op het politiebureau van Philipsburg (hoofdstad van Sint Maarten).

Na verscheidene gerechtelijke procedures op nationaal niveau (zie rechtsoverwegingen 7-23 van de uitspraak), dient Corallo (hierna: klager) op 20 april 2017 een verzoekschrift in bij het EHRM. Hij stelt dat zijn detentie-omstandigheden in het politiebureau te Philipsburg een schending opleveren van artikel 3 EVRM (verbod op onmenselijke of vernederende behandeling).

Oordeel van het EHRM

Het Hof overweegt dat klager heeft betoogd dat hij tussen 13 december 2016 en 29 maart 2017 en van 4 tot 12 april 2017 is vastgehouden in een meerpersoonscel (multi-occupancy cell) van 16 vierkante meter. In die perioden heeft hij deze cel gedeeld met 5-6 personen. Voor de andere delen van zijn detentieperiode op Sint Maarten is hij vastgehouden in een eenpersoonscel (single-occupancy cell) van 12 vierkante meter.

Over de meerpersoonscel heeft klager aangevoerd dat het toilet lekte en niet was bedekt. Gedetineerden hadden het sanitair afgescheiden met handdoeken en lakens. Deze cel was uitgerust met twee stapelbedden voor vier gedetineerden. Het was eerder regel dan uitzondering dat een of twee extra gedetineerden in de cel werden vastgehouden, die ’s nachts op matrassen op de vloer sliepen. Over de eenpersoonscel heeft klager aangevoerd dat deze cel niet was voorzien van een basisuitrusting, zoals een kast, tafel en stoel. Hij heeft ook betoogd dat er geen dag-structuur was voor de gevangenen, dat de medische zorg onvoldoende was en dat hij drieëntwintig uur per dag opgesloten was in zijn cel. Klager heeft verder aangevoerd dat de cellen niet waren voorzien van directe toegang tot natuurlijk licht of ventilatie.

Het Hof overweegt dat de regering heeft aangevoerd dat, na publicatie van het rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) over haar bezoek in mei 2014, verbeteringen zijn aangebracht in de detentiefaciliteiten van het politiebureau van Philipsburg, rekening houdend met de aanbevelingen van de CPT.

Wat de situatie van klager betreft, heeft de regering aangevoerd dat klager individueel is vastgehouden in een cel van bijna 12 vierkante meter, dat aan hem lakens en een handdoek zijn verstrekt, dat hij een kussen heeft gekocht, dat hij is voorzien van hygiëneproducten en dat er geen lekkages waren. Over de periode waarin klager is vastgehouden in de meerpersoonscel heeft de regering aangegeven niet in staat te zijn daarop commentaar te geven vanwege een gebrek aan gedetailleerde informatie.

Het Hof merkt op dat klager in bewaring is gehouden onder slechte omstandigheden en dat zijn beschrijving van deze omstandigheden niet door de regering is betwist. Het Hof geeft aan te hebben kennisgenomen van de bevindingen van het CPT met betrekking tot de detentiefaciliteit waar klager in afwachting van de uitleveringsprocedure werd vastgehouden, alsmede van het antwoord van de regering op deze bevindingen.

Het Hof overweegt, onder verwijzing naar de beginselen die zijn vastgelegd in zijn eerdere jurisprudentie inzake detentie-omstandigheden (o.m. Muršić t. Kroatië, 20 oktober 2016, nr. 7334/13 en Khlaifia e.a. t. Italië (GK), 15 december 2016, nr. 16483/12 en Ananyev e.a. t. Rusland, 10 januari 2012, nrs. 42525/07 en 60800/08), dat een ernstig ruimtegebrek in een gevangeniscel zwaar weegt, als factor waarmee rekening moet worden gehouden, om vast te stellen of de beschreven detentievoorwaarden ‘vernederend’ zijn en een schending van artikel 3 EVRM kunnen opleveren.

Het Hof stelt vast dat klager langer dan acht maanden – waarvan 114 dagen in een meerpersoonscel – is vastgehouden in een detentiefaciliteit waarvan het CPT heeft overwogen dat personen daar niet langer dan drie dagen moeten worden vastgehouden en in geen geval langer dan tien dagen, aangezien de betrokken inrichting volstrekt ongeschikt is om gevangenen in voorlopige hechtenis te houden.

Hoewel de regering aangaf dat de aanbevelingen van het CPT grotendeels waren uitgevoerd en dat de detentie-omstandigheden in het politiebureau van Philipsburg waren verbeterd, was de regering niet in staat deze verklaring te specificeren met betrekking tot de claim van klager over de meerpersoonscel, vanwege een gebrek aan gedetailleerde informatie. Het Hof oordeelt dat onder deze omstandigheden artikel 3 EVRM is geschonden.

Bronnen

EHRM Corallo t. Koninkrijk der Nederlanden, nr. 29593/17.

Nieuwsbericht Bijzonder strafrecht 11 oktober 2018, ‘EHRM tikt Nederland op de vingers wegens detentieomstandigheden Sint Maarten’.