Gerechtshof Den Haag: staat moet uitstoot broeikasgassen op korte termijn verder terugdringen

De uitstoot van broeikasgassen moet eind 2020 met tenminste 25 procent verminderd worden ten opzichte van 1990. Dat heeft het gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2018 geoordeeld in een procedure van Urgenda tegen de Nederlandse staat. Het gerechtshof bevestigt met de uitspraak in de klimaatzaak het vonnis van de rechtbank Den Haag.

Korte samenvatting

Urgenda en de staat vinden allebei dat de uitstoot van broeikasgassen, zoals CO2, grote gevaren meebrengt voor het leven op aarde. Urgenda wil dat de staat daarom eerder zorgt voor een lagere uitstoot dan het nu voor ogen heeft. Het Haagse gerechtshof is het hierover eens met Urgenda. Gelet op de grote gevaren die dreigen te ontstaan, moeten al op korte termijn verdergaande maatregelen worden genomen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Dit om te voorkomen dat het leven en gezinsleven van burgers in Nederland aangetast worden. Het gerechtshof heeft zich bij zijn oordeel gebaseerd op artikelen 2 en 8 van het Europese Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), die de staat verplicht om ervoor te zorgen dat het leven van burgers en het gezinsleven ook op de langere termijn worden beschermd.

De Nederlandse staat besloot in 2016 in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat het een beleidsmatige en politieke keuze zou hebben gemaakt Het gerechtshof is het niet eens met de staat dat de rechter hier niets over te zeggen heeft. De rechter moet volgens het hof rechtstreeks werkende bepalingen van verdragen waarbij Nederland partij is toepassen. Deze bepalingen maken deel uit van de Nederlandse rechtssfeer en zij hebben zelfs voorrang boven Nederlandse wetten die daarvan afwijken.

Enkele kernoverwegingen uit het arrest van het gerechtshof

 “43. Kort samengevat rust dus op de Staat op grond van artikel 2 EVRM de positieve verplichting om het leven van burgers binnen zijn jurisdictie te beschermen, terwijl artikel 8 EVRM de verplichting schept om het recht op woning en privéleven te beschermen. Deze verplichting geldt voor alle activiteiten, publieke en niet-publieke, die de aldus beschermde rechten in gevaar kunnen brengen en geldt zeker als sprake is van industriële activiteiten die naar hun aard gevaarlijk zijn. Wanneer de overheid weet dat er sprake is van een reëel en onmiddellijk dreigend gevaar, moet de Staat preventieve maatregelen nemen om de aantasting zoveel mogelijk te voorkomen. In het licht hiervan zal het hof de gestelde (dreigende) klimaatgevaren beoordelen.” [..]

“71. Samengevat volgt uit het voorgaande dat de Staat tot nu toe te weinig heeft gedaan om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen en te weinig doet om deze achterstand in te halen, althans op de korte termijn (tot eind 2020). Doelstellingen voor 2030 en daarna kunnen niet wegnemen dat een gevaarlijke situatie dreigt te ontstaan die vereist dat nu wordt ingegrepen. Naast de risico’s zijn in dat verband ook de maatschappelijke kosten van belang. Naarmate er later wordt ingezet op reductie neemt het carbonbudget sneller af en moeten op dat latere tijdstip aanzienlijk verdergaande maatregelen worden genomen, zoals de Staat erkent (memorie van grieven 5.28), om uiteindelijk in 2050 het gewenste niveau van 95% reductie te bereiken. In dit verband verdient ook aandacht de volgende (in r.o. 2.19 van het vonnis geciteerde) passage uit AR5 : “(…) Delaying mitigation efforts beyond those in place today through 2030 is estimated to substantially increase the difficulty of transition to low-longer-term emissions levels and narrow the range of options consistent with maintaining temperature change below 2º C relative to pre-industrial levels.”

72. De Staat kan zich evenmin verschuilen achter de reductiedoelstelling van 20% in 2020 in EU-verband. In de eerste plaats acht ook de EU vanuit klimaatwetenschappelijk oogpunt een grotere reductie in 2020 noodzakelijk. Daarbij komt dat de EU als geheel naar verwachting zal uitkomen op een reductie van 26-27% in 2020; veel hoger dus dan de overeengekomen 20%. Verder laat het hof meewegen dat Nederland als Annex I-land in het verleden telkenmale de ernst van de klimaatsituatie heeft onderschreven en, met name op basis van klimaatwetenschappelijke argumenten, jarenlang is uitgegaan van een reductie per 2020 van 25% tot 40%, met een concreet beleidsdoel van 30% tegen dat tijdstip. Na 2011 is dit beleidsdoel teruggebracht tot 20% per 2020 in EU verband, zonder wetenschappelijke onderbouwing en ondanks het feit dat steeds meer bekend werd over de ernstige gevolgen van de uitstoot van broeikasgassen voor de opwarming van de aarde.

73. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de Staat zijn op de artikelen 2 en 8 EVRM gebaseerde zorgplicht schendt door niet per eind 2020 tenminste 25% te willen reduceren. Een reductie van 25% moet als een minimum worden beschouwd, waarbij recente inzichten over een nog verdergaande reductie in verband met de 1,5°C-graden doelstelling nog buiten beschouwing zijn gelaten. Bij dit oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat Nederland op basis van het huidige voorgenomen beleid in 2020 naar verwachting 23% zal reduceren. Dat is niet veel minder dan 25%, maar hierbij geldt een onzekerheidsmarge van 19-27%. Deze onzekerheidsmarge betekent dat er een reële kans is dat de reductie (substantieel) lager uitkomt dan 25%. Een dergelijke onzekerheidsmarge is niet acceptabel. Nu er verder duidelijke aanwijzingen zijn dat de huidige maatregelen ontoereikend zullen zijn om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen (dus nog los van de vraag of het huidige beleid daadwerkelijk zal worden uitgevoerd), dient mede op grond van het voorzorgsbeginsel voor maatregelen te worden gekozen die wel veilig zijn, althans zo veilig mogelijk zijn. Tegen een dergelijke onzekerheidsmarge verzetten zich ook de zeer grote gevaren die een stijging van de temperatuur met 2°C of 1,5°C, laat staan een hogere stijging, meebrengen, welke gevaren de Staat niet heeft bestreden. Overigens is het percentage van 23% gunstiger geworden door de nieuwe berekeningsmethodiek van de NEV 2015, waarbij wordt uitgegaan van een hogere uitstoot van broeikasgassen in 1990 dan de uitstoot waarvan de rechtbank is uitgegaan. Hierdoor wordt het theoretische reductiepercentage eerder bereikt, hoewel de situatie in wezen ernstiger is.

74. Op deze gronden faalt ook het beroep van de Staat op zijn wijde ‘margin of appreciation’. Het hof wijst er daarnaast op dat de Staat die ruimte in ieder geval wel heeft bij de keuze van de maatregelen die hij neemt om de doelstelling van tenminste 25% reductie in 2020 te halen.”

 

Bronnen

Persbericht Gerechtshof Den Haag, ‘Staat moet uitstoot broeikasgassen op korte termijn verder terugdringen’, 9 oktober 2018.

Arrest Gerechtshof Den Haag 9 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2591.