Hoge Raad: ‘Kennisembargo’ Iraanse studenten in strijd met discriminatieverbod

DEN HAAG. Op 14 december 2012 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de het ‘kennisembargo’ in de Sanctieregeling Iran een ongeoorloofd onderscheid maakt tussen Iraanse en niet-Iraanse onderdanen.

Sinds 2008 wordt in Nederland aan Iraanse onderdanen de toegang tot bepaalde gespecialiseerde opleidingen ontzegd, onder verwijzing naar resolutie 1737 van de VN-Veiligheidsraad. De staat werd echter naar het oordeel van de Hoge Raad door de VN-Veiligheidsraad niet verplicht om in de Sanctieregeling onderscheid te maken tussen Iraanse en niet-Iraanse onderdanen en heeft bij de totstandkoming van die regeling niet alles in het werk gesteld om het maken van dat onderscheid te voorkomen.

Het NJCM wees de rechtbank er in een Amicus curiae in 2009 op dat de regeling op ongerechtvaardigde en disproportionele wijze Iraanse studenten trof. Het NJCM vond de regeling vooral te ruim omdat daarmee ook Iraanse vluchtelingen werden getroffen, die redelijkerwijs niet of nauwelijks verdacht konden worden van banden met het Iraanse regime. Reeds in 2008 uitte het NJCM zijn zorgen omtrent het kennisembargo aan de toenmalige ministers van Onderwijs en van Buitenlandse Zaken. Beide brieven zijn hieronder te vinden bij ‘bronnen’.

Bronnen

Hoge Raad 14 december 2012 LJN BX8351

Amicus curiae Iraanse studenten 2009

NJCM-brief Kennisembargo Iraanse onderdanen 2008