Kamervragen over Nederlandse mensenrechtenrapportages aan VN-comité

DEN HAAG. Naar aanleiding van een artikel uit de Metro van 29 maart 2007, zijn Kamervragen gesteld over het te laat inleveren van mensenrechtenrapportages bij het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) door Nederland.

De VN-mensenrechtenverdragen waar Nederland zich aan verbonden heeft, leggen de regering een rapportageverplichting op zodat VN-mensenrechtencomités de naleving hiervan kunnen controleren. Daarnaast, stelt professor F. Coomans van de Universiteit Maastricht, ‘dient zo’n rapportage op nationaal vlak om jezelf een spiegel voor te houden en een verdrag te gebruiken als toetssteen.’

Uit het artikel blijkt dat de overschrijding van deadlines uiteenloopt van enkele maanden tot acht jaar. Professor R. Lawson van Universiteit Leiden en redacteur van het NJCM-Bulletin nuanceert, ‘…bij VN-comités in Genève en New York is ook een achterstand bij het behandelen van de rapportages.’ Nederland geeft, volgens de professor, echter niet het goede voorbeeld met het overschrijden van de deadlines.

Minister Verhagen bevestigt in zijn beantwoording van de Kamervragen dat Nederland (inclusief Aruba en de Antillen) sinds 1973 45 maal een rapport heeft ingeleverd, waarbij zes maal geen deadline vaststond en één rapport binnen de gestelde deadline werd aangeleverd. ‘Statistieken van het OHCHR laten zien dat nagenoeg alle landen over het algemeen te laat zijn met het inleveren van rapporten.’, aldus de minister.

Reden hiervoor is dat rapportagelast voor verdragspartijen sterk is toegenomen de afgelopen decennia, zo stelt de minister, waardoor de institutionele capaciteit van landen onder hoge druk is komen te staan. ‘Dit probleem is internationaal algemeen erkend, en vormt onderdeel van een bredere discussie over hervorming van het systeem van VN-verdragscomités op het gebied van de mensenrechten.’ De regering heeft hierover een adviesaanvraag ingediend bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en is in afwachting van diens aanbevelingen.

De minister benadrukt dat Nederland meer waarde hecht aan het opstellen van nauwgezette rapportages dan aan het op tijd inleveren daarvan, en het verzamelen van de relevante (statistische) gegevens kost vaak veel tijd. Op de vraag of Nederland haar standpunt in de VN-mensenrechtenraad, dat de ‘universal periocdic review’ niet te vrijblijvend moet zijn, kan uitdragen terwijl het zelf iets te vrijblijvend omgaat met zijn eigen deadlines, zegt de Minister, ‘…dat landen zich niet mogen onttrekken aan periodieke toetsing en dat er concrete maatregelen uit de toetsing moeten voortvloeien om de mensenrechtensituatie in dat land te verbeteren. Het is daarvoor cruciaal dat wordt voorzien in een goed monitoringssyteem om te voorkomen dat landen maatregelen ter verbetering naast zich neer leggen. In het uiterste geval, als de situatie in een bepaald land als zeer ernstig wordt gekwalificeerd, zou de Raad moeten kunnen besluiten om de situatie jaarlijks te agenderen en op basis van ijkpunten de voortgang te beoordelen.’

BRONNEN

  • Beantwoording vragen lid Van Dam over het te laat inleveren van rapportages bij het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten door Nederland, 16 april 2007
  • Kamervragen lid Van Dam, 1 april 2007 met kenmerk 2060711420