Mensenrechtennotitie ‘Verantwoordelijk voor vrijheid’ en COLUMN Schoemaker

DEN HAAG. Begin april werd de notitie ‘Verantwoordelijk voor vrijheid’ gepresenteerd, de zogenoemde actualisering van de mensenrechtenstrategie van de Nederlandse regering. Afgelopen maand volgde daar een brief op van het Breed Mensenrechten Overleg (BMO) waarin de partnerorganisaties – waaronder het NJCM – hun zorgen uitten ten aanzien van een aantal punten van de strategie aan de opsteller van de notitie, minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal.

Het BMO maakt zich onder meer zorgen over de schijnbaar politieke selectiviteit van het beleid en de koppeling van prioritaire beleidsthema’s aan een beperkt aantal landen en specifieke kwetsbare groepen.. Hierdoor rijst het vermoeden dat bondgenoten en grote mogendheden buiten schot worden gehouden en vooral de ‘usual suspects’, waarbij geen handelsbelangen spelen, worden aangesproken op hun mensenrechtelijke verantwoordelijkheden. Als het zo is, hoe geloofwaardig is het beleid van de Nederlandse regering dan, vraagt het BMO de Minister. Geloofwaardigheid staat of valt daarnaast met de stand van zaken in eigen land en een zelfkritische blik, ook in EU-verband. Vooral de recente overspannen houding ten aanzien van internationale juridische verplichtingen en instituten, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, weerspiegelt de huidige kijk op mensenrechten in de Nederlandse politiek. Verder merkt het BMO op dat de effectiviteit, de rode draad van de strategie, moeilijk te verwezenlijken is wanneer er zo weinig concrete actiepunten zijn uitgewerkt. Een gebrek aan ambitie, vermoedt het BMO.

Onderaan dit stuk is de integrale tekst van de BMO-brief opgenomen, evenals de mensenrechtennotitie ‘Verantwoordelijk voor vrijheid’ en het interview met minister Rosenthal in Wordt Vervolgd.

— COLUMN —

MENSENRECHTEN: VOORAL ‘DAAR’ UNIVERSEEL

Door Daan Schoemaker, vice-voorzitter NJCM

Het optreden van minister van Buitenlandse Zaken Rosenthal op het gebied van mensenrechten is tot op heden omstreden. Zo lag hij onder vuur voor gebrekkig optreden in het voorkomen van de executie van Zahra Bahrami in Iran en toonde hij weinig sympathie voor de Libische vluchtelingen voor geweld begin dit jaar. De minister leek vooral bezorgd over de omvang van de vluchtelingenstroom naar Italië en Griekenland. Tot slot haalde hij persoonlijk uit naar ontwikkelingsorganisatie ICCO voor het steunen van een Palestijns-georiënteerde website die over mensenrechten bericht.

Onlangs presenteerde Rosenthal zijn mensenrechtenbeleid in de notitie ‘Verantwoordelijk voor vrijheid’. De minister is bij de opstelling van het beleid selectief geweest omwille van de effectiviteit. En dat is prima. Echter, de criteria waarop de selectie is gemaakt, worden niet gedeeld met de lezer. In een ideale wereld zou je er vanuit gaan dat een minister na een evaluatie van voorgaand beleid zijn keuzes maakt, voortbouwt op eerdere successen en zich beraadt op mislukte doelstellingen. De huidige notitie rept met geen woord over de vraag wat wel of niet bereikt is in het kader van de vorige notitie en lijkt daaruit ook geen lessen te trekken. Waar de keuzes ook vandaan mogen komen, veel van de gekozen thema’s zijn waardevol: fundamentele arbeidsrechten, de rechten van vrouwen en homoseksuelen, MVO en vrijheid van het internet. Maar toch bekruipt je bij het lezen een ongemakkelijk gevoel. Bijna ongrijpbaar. Waar zit hem dat nu in?

De minister kiest als prioriteitslanden vooral ‘wrede regimes’ als Sudan, Noord-Korea en Iran. Die landen verdienen uiteraard veel aandacht, maar deze beperkte keus verhoudt zich slecht met de door de minister zelf gekozen rode draad ‘effectiviteit’. Dit zijn namelijk staten die op mensenrechtenterrein al decennialang onder vuur liggen van veel (Westerse) landen, helaas zonder zichtbare verbetering. Welke nog niet eerder vertoonde effectiviteitslag denkt Rosenthal te zullen maken?

Dichter bij huis. Terwijl de zorgen over mensenrechten in EU-(kandidaat)lidstaten toenemen, is Rosenthal hier stil over. Dit is een breuk met zijn voorganger. Het gaat bovendien vaak om schendingen die de minister nota bene als prioriteitsthema’s aanduidt, zoals de rechten van homoseksuelen (denk aan Polen of Kroatië), discriminatie van minderheden (Roma) of geweld tegen vrouwen. Voor de minister is deze stilte over mensenrechten dichtbij vanzelfsprekend, zo blijkt uit een recent interview in het maandblad Wordt Vervolgd. Volgens de minister is het ‘daar’ slechter dan ‘hier’, dus ‘daar’ valt meer te bereiken.

Dat idee van ‘hier’ en ‘daar’ lijkt een tweede impliciete rode draad te zijn. Zo is volgens de notitie het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vooral voor Oost-Europese staten van belang. Daar dus, en niet hier. In Nederland woedt momenteel een verhit debat over het willen versterken dan wel verzwakken van het hof. Dat debat speelt vooral tussen een hoogleraar en een filosoof versus vrijwel alle mensenrechtenorganisaties en experts op het gebied. Verbazingwekkend genoeg kiest Rosenthal alvast voor het minderheidsstandpunt en plukt argumenten uit het debat die zijn idee ondersteunen dat het hof zich vooral met de ‘echte problemen’ (‘daar’) moet bezighouden.

Maar laten we eerlijk zijn, het ís ‘hier’ ook beter. NGO’s hebben soms de neiging om de schendingen in Europa te overdrijven om niet paternalistisch over te komen. Frankrijk is Zimbabwe niet. Maar er is een hoop mogelijk tussen vingerwijzen naar ‘daar’ en de kop in het zand steken ‘hier’. Vanuit de gedachte van effectiviteit kan er mogelijk zelfs meer worden bereikt in gesprekken met de ministers van EU-(kandidaat)lidstaten dan met ambtgenoten in Sudan en dergelijke.

Maar wat is er eigenlijk nog meer allemaal ‘hier’ of ‘daar’ volgens de minister? Verhoudingsgewijs staat een zeer groot deel van de notitie in het teken van de Arabische landen, met aandacht voor vrouwen, christenen en internetvrijheid. Waarom deze regionale beperking op belangrijke thema’s? Waarom de sterke nadruk op vooral Arabische staten? Zo wil de minister financiële steun verlenen aan organisaties die opkomen voor internetvrijheid in Iran (daar) en wil tevens journalisten uit, jawel, Arabische landen (daar) laten overkomen. Waar is de aandacht voor China, waar 40.000 agenten toezien op ‘netjes’ internet gebruik en waar enkele van Rosenthals prioriteitsthema’s niet eens door een zoekmachine heenkomen? Is China soms ook ‘hier’? Omdat het een wereldmacht is misschien? Wat blijkt er straks nog meer allemaal ‘hier’ te zijn? De Russische Federatie? Colombia? India? Blijven misschien enkel de landen over die deze regering gewoon ‘niet zo leuk’ vindt?

Een pluspunt: het MVO-beleid. Een thema dat veel aandacht verdient, omdat mensenrechtenschendingen ook door niet-statelijke actoren, zoals bedrijven, kunnen worden veroorzaakt. Tot op heden werken het bedrijfsleven en de regering fors langs elkaar heen in de aanpak hiervan. De in de notitie genoemde publiek-private partnerships zijn daarom interessant. Maar, terwijl de fondsen die Nederlandse bedrijven uittrekken voor goede doelen het mensenrechtenfonds van het ministerie vele malen overtreffen, stelt de minister juist dit fonds open voor het bedrijfsleven. Daarnaast lijkt de steun vanuit het mensenrechtenfonds voorwaardelijk aan ‘de prioriteiten van de Nederlandse regering’ zoals de notitie stelt. Mogen mensenrechtenorganisaties, die kritisch zijn over landen die Rosenthal te vriend wil houden, dan nog wel fondsen ontvangen? De hierboven genoemde aanval op ICCO, uniek voor een minister van Buitenlandse Zaken, belooft in elk geval niet veel goeds voor de implementatie van het mensenrechtenfonds.

Toch mogen we niet cynisch worden, daar schieten we niets mee op. De notitie omvat een flink aantal waardevolle doelen en die moeten bereikt worden. Nederlandse NGO’s dienen daaraan bij te dragen. Maar notitie en uitspraken van de minister gecombineerd, lijkt het allemaal weinig gedreven, doordacht of gemeend. De good guy/bad guy-wereldvisie van de minister, of misschien wel van deze regering, lijkt de notitie te domineren. Dit staat simpelweg haaks op mensenrechten, die politieke visies overstijgen. Prioriteiten zijn prima, maar het lijkt dat de algehele integratie van mensenrechten binnen het buitenlands beleid en het departement zelf, volstrekt losgelaten wordt. Ambassades of directies op het departement die niet onder de prioriteiten vallen, kunnen het thema waarschijnlijk simpelweg negeren. Dit is niet enkel ernstig vanwege de vele schendingen die genegeerd kunnen worden, maar deze benadering kan andere ambities van de minister schaden. Zo wil de minister geheel terecht blokvorming in de VN doorbreken om coalities met nieuwe partners buiten de EU/VS te realiseren. Echter, de kans bestaat dat deze coalitiegenoot de uitgestoken hand niet zal aannemen. Die hand komt immers vaak uit het ‘daar’, en ‘daar’…daar is het toch mis?

Bronnen

Notitie ‘Verantwoordelijkheid voor vrijheid’, 5 april 2011

Interview met minister Rosenthal, Wordt Vervolgd, juni 2011

Brief_BMO_Mensenrechtenstrategie