Nederlandse burger vindt Grondwet belangrijk, maar kent zijn grondrechten niet

DEN HAAG. Uit recent onderzoek – dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is uitgevoerd door TNS-Nipo – is gebleken dat 94% van de Nederlanders de grondwet ‘tamelijk’ tot ‘heel belangrijk’ vindt. Toch geeft 84% van deze mensen aan de inhoud niet zo goed of zelfs slecht te kennen.

87% van de ondervraagden geeft dan ook aan dat alle jongeren op school zouden moeten leren wat er in de Grondwet staat. Een kleine meerderheid is tevens voor ‘hertaling’ van de Grondwet in eenvoudig taalgebruik, ook wanneer dit ten koste gaat van de zorgvuldigheid.

Het onderzoek concludeert: de grondwet is ‘onbekend, maar niet onbemind’.

De resultaten van het onderzoek werden gepresenteerd tijdens het symposium ‘De Onzichtbare Grondwet’ dat het Ministerie van BZK organiseerde op 12 februari jongstleden ter gelegenheid van het 25ste jubileum van de Grondwet in haar huidige vorm.

In haar toespraak citeert minister Ter Horst een uitspraak die 25 jaar geleden de toenmalige herziening van de Grondwet bestempelde als ‘Een artikel waar we als Nederlanders trots op kunnen zijn. De kroon op het werk.’ Deze herziening is sindsdien echter, ondanks de verheldering in de structuur en meer soberheid in de bewoordingen, volgens de minister ‘niet neergedaald in de harten van de mensen en de haarvaten van de samenleving.’

Minister Ter Horst meent dat dit anders moet: ‘Ik durf de stelling aan dat deze tijd om een Grondwet vraagt die ook een educatieve, instructieve en bindende functie heeft. Ten eerste is de wereld de laatste decennia erg veranderd. De samenleving is pluriformer en individualistischer geworden. Mensen met een totaal verschillende levenshouding, afkomst en cultuur leven bij elkaar. Samenleven is echter méér dan met elkaar een ruimte delen. Het is ook het delen van spelregels waar we op kunnen terugvallen en waar we elkaar aan kunnen houden. Hoe diverser de samenleving, hoe dringender de vraag is naar wát we met elkaar delen. Ten tweede – en dat hangt hiermee samen – steken in onze samenleving regelmatig discussies de kop op over de verhouding tussen grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. De meeste mensen blijken veel belang te hechten aan grondrechten, maar waarderen deze wel verschillend, afhankelijk van culturele, religieuze of politieke opvattingen.’

Over de zoektocht naar een ‘gezamenlijk baken’ zegt de minister het volgende: ‘Te denken valt aan het opnemen van een preambule, een inleidende en inspirerende tekst die de Grondwet een context en een perspectief biedt. Maar ook aan bijvoorbeeld een beginhoofdstuk met daarin algemene bepalingen waarin basiskenmerken of –waarden van onze staatsinrichting, rechtsorde en nationale identiteit tot uitdrukking komen.’

Echter, belangrijker nog dan het aanpassen van de inhoud, vindt de minister ‘de beleving, de bewustwording en de interpretatie van de Grondwet. In het onderwijs, in de inburgeringcursus en in de wijken. […] Wij zijn er niet voor de Grondwet, de Grondwet is er voor ons. Niet om ons van elkaar te scheiden, maar om ons te binden.’ De minister belooft in haar toespraak haar woorden dan ook door middel van verschillende activiteiten in daden om te zetten. Zo kondigt zij aan dat het kabinet onlangs een advies heeft aangevraagd bij de Raad van State betreffende de opdracht aan de staatscommissie die de positie van de Grondwet in de samenleving moet versterken. Daarnaast is BZK bezig met de voorbereiding van een maatschappelijke dialoog over burgerschap en zal dit voorjaar een grote Grondwetquiz worden gehouden. Ook zal in het nationale scholierendebat de betekenis en de inhoud van de Grondwet aan de orde komen.

Niet iedereen is echter even bevlogen als de minister. Tijdens het symposium en de dagen daarna zijn ook verschillende kritische tegengeluiden te horen in diverse media.

‘Burgers reageren pas met passie en emotie als de overheid faalt, zoals bij de Betuwelijn of bij de Belastingdienst.’, aldus staatsrechtgeleerde prof. Kortmann tijdens het symposium. Kortmann wees daarbij op de ‘ongeschreven Grondwet’ die inhoudt dat de overheid efficiënt, zuinig, bescheiden en eerlijk moet zijn. Over de toevoeging van een preambule was Kortmann eveneens weinig hoopvol: ‘Dan heb je de komende vijf jaar slaande ruzie over wat er in zou moeten staan.’

De redactie van het NRC Handelsblad noemt Ter Horsts visie op de Grondwet als een geheel van ‘spelregels waar we op kunnen terugvallen en waar we elkaar aan kunnen houden’ bedenkelijk. ‘Daarmee miskent zij het karakter van de Grondwet als een op de overheid bevochten document tot bescherming van de burger tegen de overweldigende macht van de staat.’, aldus de redactie.

Volgens het NRC ontbreken in de voorstellen van Ter Horst ‘de Europese instellingen die een deel van het constitutionele regime in Nederland zijn gaan bepalen in het voordeel van de individuele burger.’ Het NRC gaat hierbij vooral in op de constitutionele toetsing: ‘De rechter mag Nederlandse wetten weliswaar niet toetsen aan de Grondwet, maar hij toetst wel aan het recht van de Europese Unie en aan het Europese Verdrag van de rechten van de mens. Veel grondrechten zijn dus Europees. De burger kan er nu al beroep op doen, tot aan Straatsburg en Luxemburg toe. […] De Nederlandse constitutie is gedeeltelijk Europees. Het is zeker belangrijk dat burgers daar meer bekend mee raken. Maar eenvoudiger wordt het niet.’

BRONNEN

Presentatie onderzoek naar grondwetskennis en -perceptie