Rapport ‘Overwegingen bij het Boerka-verbod’ aangeboden aan Tweede Kamer

DEN HAAG. Op 28 november is het rapport ‘Overwegingen bij het Boerka-verbod’ aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierin geven een aantal deskundigen advies omtrent de juridische haalbaarheid van een boerka-verbod. Ook werd verzocht in te gaan op eventuele maatschappelijke consequenties, met name in de verhoudingen tussen moslims en niet-moslims in Nederland. Dit na een motie van Wilders waarin het kabinet werd verzocht het openbaar gebruik van de boerka te verbieden. Deze motie werd op 20 november 2005 aangenomen.

De minister van Vreemdelingenzaken en integratie wilde vanwege de complexiteit van de zaak een aantal opties laten onderzoeken. In het rapport zijn de volgende vier opties onderzocht: a. Een algemeen verbod uitsluitend gericht tegen het dragen van islamitische gezichtsbedekkende sluiers. b. Specifieke plaats- of functiegebonden verboden uitsluitend gericht tegen het dragen van islamitische gezichtsbedekkende sluiers. c. Een algemeen verbod tegen alle vormen van gezichtsbedekkende kleding. d. Specifieke plaats- of functiegebonden verboden gericht tegen alle vormen van gezichtsbedekkende kleding.

De eerste twee opties, alleen gericht tegen islamitische gezichtsbedekkende sluiers zijn juridisch niet haalbaar volgens de deskundigen. Het zou strijdig zijn met de vrijheid van godsdienst (art. 6 Grondwet en art. 9 EVRM) en het gelijkheidsbeginsel. Wel wordt ook door de deskundigen erkend dat het dragen van boerka’s soms een maatschappelijk probleem kan veroorzaken.

Ook optie c, een algemeen verbod op alle vormen van gezichtsbedekkende kleding is volgens het rapport zowel juridisch als maatschappelijk moeilijk haalbaar. Weliswaar is het mogelijk de vrijheid van godsdienst wettelijk te beperken als dat noodzakelijk is op grond van de openbare orde en veiligheid en de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. De noodzakelijkheid van een dergelijke beperking zou door de Nederlandse rechter wel indringend getoetst moeten worden. Naast de proportionaliteit en noodzakelijkheid zal de rechter ook handhaafbaarheid, effectiviteit en afbakening in zijn oordeel moeten meenemen.

Wel zijn op verschillende terreinen wel plaats- en functiegebonden situaties denkbaar waar regels gesteld kunnen worden omtrent gezichtsbedekkende kleding of waar deze al bestaan (optie d.). Gedacht kan worden aan beroepen waarin communicatie van groot belang is (bijv. onderwijs), of de neutraliteit van gezagsuitoefening door de overheid. Werkgevers kunnen kledingvoorschriften stellen voor hun werknemers. Ook in het kader van opsporing van strafbare feiten en handhaving van de openbare orde kunnen regels gesteld worden aan gezichtbedekkende kleding. Denk bijvoorbeeld aan de Wet op de Identificatieplicht.

Naar aanleiding van het advies zal het kabinet de volgende stappen ondernemen:

a. De huidige regelgeving omtrent gezichtbedekkende kleding wordt geanalyseerd en knelpunten benoemd (situaties en functies waarin regelgeving wenselijk is). b. Een wetsvoorstel voorbereiden waarin met het oog op openbare orde, veiligheid en bescherming van (mede) burgers een algeheel verbod van gezichtsbedekkende kleding in de (semi-)openbare ruimte opgenomen wordt.

BRONNEN