Servië, voorzitter van het Comité van Ministers van de Raad van Europa

STRAATSBURG. Servië heeft op 11 mei het voorzitterschap van het Comité van Ministers van de Raad van Europa overgenomen van San Marino.

Hoewel velen de afgelopen weken hun ongenoegen hebben geuit, wordt de ‘Europese mensenrechtenwaakhond’ vaker voorgezeten door landen die hun verplichtingen uit internationale verdragen doorgaans niet zo nauw nemen. Dit komt doordat het voorzitterschap van de Raad iedere zes maanden op alfabetische volgorde onder de 46 leden rouleert.

Servië, dat sinds april 2003 lid is van de Raad van Europa, wordt al jarenlang bekritiseerd wegens haar gebrekkige samenwerking met het Joegoslavië-Tribunaal. Hiermee schendt ze VN Veiligheidsresoluties en het Genocideverdrag uit 1948. Vele individuen en mensenrechtenorganisaties, waaronder Human Rights Watch, hebben zich de afgelopen tijd dan ook uitgelaten tegen het Servische voorzitterschap. Zij menen dat het de geloofwaardigheid van de Raad zal aantasten. Toch heeft geen enkel land officieel bezwaar gemaakt. De hoofdaanklager van het Joegoslavië-Tribunaal, Carla del Ponte verwonderde zich onlangs in Newsweek dat Servië, ‘de eerste staat van welke ooit in rechte een schending van het Genocideverdrag is geconstateerd, openlijk oorlogsmisdadigers beschermt en niettemin omarmd wordt door de Europese Unie.’ Dit gebrek aan samenwerking was voor de Europese Unie echter reden om een jaar geleden, op 3 mei 2006, de toetredingsonderhandelingen met Servië op te schorten.

Het NJCM laat een ander geluid horen. Zij stelt dat het voorzitterschap van Servië uit institutionele redenen niet kan worden omzeild, maar dat dit uit mensenrechtelijk perspectief ook niet wenselijk is. Voorzitter mr. O. Vos legt uit:

‘Uit mensenrechtelijk perspectief bekeken, staat Servië de komende zes maanden dankzij het voorzitterschap van de Raad van Europa in de schijnwerpers, wat juist de mogelijkheid biedt om Servië op haar internationale verplichtingen aan te spreken. Ook de politieke organen van de Raad, zoals de Parlementaire Assemblee, hebben nu extra gelegenheid hier aandacht voor te vragen. Daarnaast hoeft voor beïnvloeding van het functioneren van andere mensenrechteninstanties niet gevreesd te worden. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Comité tegen Foltering opereren onafhankelijk van het politieke leiderschap. Het NJCM ziet tijdens het voorzitterschap van Servië een belangrijke taak weggelegd voor meer ervaren leden als Nederland. Zij kunnen de nieuwe voorzitter scherp houden en daardoor een duw in de goede richting te geven.’

BRONNEN