Voorzieningenrechter Rb. Utrecht 1 augustus 2006 (Hoornbeek College)

UTRECHT. Het reformatorische Hoornbeek College te Utrecht mag een leerling weigeren, onder andere omdat zijn ouders anders dan de school denken over kledingvoorschriften en de wenselijkheid van een medezeggenschapsraad. Dit heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 1 augustus in een uitspraak in kort geding bepaald.

Het kort geding was aangespannen door de ouders van de leerling. Zij zijn belijdend lid van de Protestants Kerk in Nederland. Voor het ontstaan van dit door fusie ontstane kerkgenootschap waren zij lid van de Hervormde Gemeente op Gereformeerde Grondslag te Veenendaal.

De ouders hadden hun zoon, Th., aangemeld bij het Hoornbeek College, een opleidingscentrum voor middelbaar beroepsonderwijs op reformatorische grondslag in Amersfoort. De school had Th. geweigerd (mede) op basis van een vragenformulier dat onderdeel uitmaakte van de aanmeldingsprocedure. Op dat formulier hadden de ouders, in antwoord op vragen, geschreven dat zij thuis televisie en een Internet-aansluiting hadden en daarvan beperkt gebruik maakten. Ook hadden zij aangegeven anders dan de school te denken over kleding en haardracht voor jongens en meisjes, maar de schoolregels over dit onderwerp zeker te zullen respecteren. In antwoord op een vraag hadden zij geschreven thuis diverse bijbelvertalingen te gebruiken en aangegeven dat de Statenvertaling hierbij leidend was.

Vervolgens werden de ouders door de school uitgenodigd voor een gesprek. Kort daarna ontvingen de ouders een brief van de school, waarin deze schreef dat hun zoon als student werd afgewezen. Ter onderbouwing van dit besluit schreef de school dat de opvattingen van de ouders en die van het bestuur en de school over een aantal onderwerpen die van wezenlijk belang werden geacht voor de identiteit van de school, te zeer uiteenliepen.

Nadat een verzoek van de ouders om het besluit te herzien was afgewezen, hebben de ouders in een kort geding tegen de school gevorderd te bevelen dat hun zoon als leerling tot de school werd toegelaten en hem aldaar ongestoord onderwijs te laten volgen met ingang van het cursusjaar 2006-2007 op straffe van een dwangsom van EUR 500 voor iedere dag dat de school in gebreke bleef aan het bevel te voldoen.

De voorzieningenrechter stelt in zijn uitspraak voorop dat de krachtens artikel 23 Grondwet aan instellingen voor bijzonder onderwijs gewaarborgde vrijheid van richting, waaronder gewoonlijk wordt verstaan de keuze van leermiddelen en de aanstelling van hen die onderwijs geven, ook een op religieuze normen gegronde beperking van toelating van leerlingen mogelijk maakt. Daarbij moet het gaan om een beperking die in overeenstemming is met het toelatingsbeleid dat steunt op de uitleg die de school geeft van de in haar statuten neergelegde toelatingsnormen van religieuze aard, die ertoe strekken de religieuze identiteit van de school te handhaven.

Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter:

‘De in artikel 23 Grondwet aan het bijzonder onderwijs gewaarborgde vrijheid van richting, weegt zo zwaar dat het aan degene die een instelling van bijzonder onderwijs in stand houdt, in beginsel – behoudens bijzondere omstandigheden – vrijstaat jegens ouders van een kind dat volgens de door die instelling gehanteerde toelatingsnormen van religieuze aard niet voor toelating in aanmerking komt, de door die ouders verlangde toelating te weigeren, ook al hebben die ouders een sterke en op redelijke gronden berustende voorkeur voor het onderwijs dat aan de betrokken instelling wordt gegeven, en ook al is de betrokken instelling de enige die onderwijs van deze richting verzorgt. Uit het vorenstaande volgt dat gedaagde een toelatingsbeleid mag voeren dat steunt op de uitleg die zij zelf geeft aan de in haar statuten neergelegde toelatingsnormen van religieuze aard, die ertoe strekken de reformatorische identiteit van de school te handhaven. De identiteitsverklaring moet als een zodanige uitleg worden beschouwd.’

De voorzieningenrechter stelt op grond van hetgeen eisers zelf hebben gesteld vast dat eisers niet voldoen aan hetgeen in de identiteitsverklaring onder de punten b, c en d is opgenomen, in die zin dat het zusje van Th. wel eens een broek draagt, dat zij een televisie toestel hebben en dat zij het standpunt van de school met betrekking tot een medezeggenschapsraad respecteren, maar dit haaks achten staan op de trits kerk-gezin-school. De aanvankelijk aanwezige open internetverbinding is thans van een Solcon-filter voorzien. Verder staat vast dat eisers naast de Statenvertaling, die zij wel als leidend beschouwen, diverse andere bijbelvertalingen gebruiken, zo overweegt de voorzieningenrechter.

De ouders hebben aangevoerd dat het bezit van TV ook voorkomt bij docenten en leerlingen van de school. Nu de school dit niet heeft weersproken, moet dit volgens de voorzieningenrechter als vaststaand worden aangenomen. De school heeft op dit punt aangevoerd dat zij op het vragenformulier afgaat en dat zij het niet haar taak acht om na te gaan of dit naar waarheid is ingevuld. Gezien dit standpunt van de school rijst volgens de voorzieningenrechter de vraag of gedaagde zich op dit punt schuldig maakt aan ongelijke behandeling, nu er kennelijk wel leerlingen worden toegelaten uit gezinnen waar men over een televisietoestel beschikt, als daar maar niet openlijk voor uitgekomen wordt. Deze vraag kan volgens de voorzieningenrechter echter in het midden blijven, nu eisers met betrekking tot de andere punten waarop zij niet aan de identiteitsverklaring voldoen, niet hebben gesteld – en niet is gebleken – dat docenten of leerlingen van de school deze kenmerken van levensbeschouwelijk gedrag evenmin naleven.

Nu de ouders op een aantal punten niet voldoen aan de religieuze toelatingsnorm zoals de school deze heeft uitgelegd in de identiteitsverklaring, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat het bestuur van de school de beslissing om Th. niet als leerling toe te laten in redelijkheid niet heeft kunnen nemen.

Op grond van het vorenstaande wijst de voorzieningenrechter de vordering van de ouders af.

Bronnen

Vonnis voorzieningenrechter Rb. Utrecht 1 augustus 2006 (Hoornbeek College)